Met UFO wilden Fabrice Parme en Lewis Trondheim het eens ánders doen. Ze wilden een boek maken dat eruit ziet als een stripalbum, dat aanvoelt als een stripalbum, dat ruikt als een stripalbum, maar dat de lezer tegelijk prettig op het verkeerde been zet. Na enige hoofdbrekens kwamen ze uit op een aandoenlijk blauw mannetje met twee voelsprieten op zijn hoofd. Het mannetje crasht met zijn vliegende schotel op een planeet die opvallend bekend aandoet: er lopen vraatzuchtige dinosaurussen rond, mammoeten draven van hot naar her en vanuit de bomen kijken weinig snuggere aapachtigen toe. Nog voordat de aapachtigen op het idee zijn gekomen hun bomen te verlaten en grottekeningen, mobieltjes en kernwapens te gaan maken, blijkt dat het UFO-mannetje zich op een geheel eigen manier door tijd en ruimte beweegt. Hij ontwikkelt zich niet, zoals de meeste stripfiguren, van het ene naar het andere plaatje. Nee, het is eerder alsof de crash de grenzen tussen de afzonderlijke stripplaatjes heeft weggeslagen en het UFO-mannetje – met de lezer – op de vreemde planeet met vallen en opstaan zijn weg moet zoeken.
Eigenlijk is ‘het stripboek’ voor UFO een te krap jasje: de creatie van Parme en Trondheim bestaat uit één gigantische tekening met honderden UFO-mannetjes. Het is eerder een 21e-eeuws tapijt van Bayeux (een middeleeuwse voorloper van het moderne stripverhaal) dan een traditionele strip, zo geeft Fabrice Parme grif toe: „Tijdens de Stripdagen Haarlem in 2006 was bij Lewis Trondheims expositie over tekstloze strips een deel van UFO te zien op grote prints die naast elkaar waren gehangen. Dat gaf een idee hoe UFO echt in elkaar zit: als een ononderbroken geheel. Idealiter zou UFO eruitzien als één lange ‘filmrol’ op twee stokjes, als een soort trage, ouderwetse animatiefilm.” De tekenaar lacht. „Maar dat was natuurlijk niet haalbaar. We wilden UFO voor een groot publiek bereikbaar houden. En zo’n filmrol, of anders een lange, aan elkaar geplakte strook, dat werd veel te kostbaar om te maken. Tegen dat soort exclusieve kunstobjecten hebben Lewis en ik ons altijd afgezet. Dus hebben we het gewoon de vorm van een traditioneel stripalbum gegeven.”
Herstel
Het was voor Parme nog flink stressen om het eerste deel van UFO in Haarlem te kunnen tonen. Aanvankelijk had hij gedacht het UFO–project in enkele maanden te kunnen afronden. Maar tot zijn schrik tekende hij na een jaar nog steeds aan dat ene, steeds groter wordende UFO–plaatje. Het Unidentified Funny Object liet zich niet zomaar vastleggen. Parme: „Het was een gigantische klus. Alle pagina’s van UFO zijn aan elkaar gekoppeld. Hoe verder ik kwam, hoe meer nieuwe ideeën er bij me opborrelden. Bovendien heb ik de strip bijna geheel op de computer gemaakt. Dat is handig, want met behulp van de computer kun je bijvoorbeeld gemakkelijk kleuren uitproberen. Als je je vergist, klik je gewoon op de knop Herstel en zoek je een andere oplossing. Op die manier kun je meer risico’s nemen. Als je met de hand werkt en je vergist je, dan kun je al snel alles verscheuren en weer helemaal overnieuw beginnen. Maar werken met de computer heeft ook een belangrijk nadeel: je kunt dingen eindeloos aanpassen. Het kan altijd nóg beter.” Lachend: „Op een gegeven moment ga je op de pixel werken, hè. Je kunt op zo’n scherm alles enorm uitvergroten – ook al zie je er in het drukwerk allang niets meer van.”
Uitgerangeerd
De première van het eerste deel van UFO vorig jaar in Haarlem was niet toevallig. Het idee voor UFO was tijdens de voorgaande editie van de Stripdagen Haarlem, in juni 2004, ontstaan. In die tijd werkte Lewis Trondheim aan zijn boek Désoeuvré (Uitgerangeerd), een tobberige (niet in het Nederlands vertaalde) autobiografische strip over hoe succesvolle stripmakers ervoor kunnen waken dat ze niet vastlopen in het eindeloos uitmelken van hun geijkte succesformule.
Parme herinnert het zich nog goed: „We liepen ’s avonds terug naar het hotel. Lewis vertelde over Désoeuvré en dat hij bang was dat hij alles al eens had gedaan en dat hij niets nieuws meer wist te verzinnen. Daar was ik het dus niet mee eens: naar mijn mening vallen er op visueel vlak nog allerlei spannende dingen te doen. Dus ik vertelde hem over de schilderkunst, over Hiëronymus Bosch, Robert Rauschenberg, James Flora, Tim Biskup. Over het kubisme, over de blik van lezers en toeschouwers, over de talloze mogelijkheden van de pagina-indeling. Dat je bijvoorbeeld – zoals hijzelf met Sergio Garcia in Les trois chemins (De drie wegen – eveneens niet in het Nederlands vertaald, red.) had gedaan – op verschillende plekken op de pagina verschillende verhalen tegelijk kunt vertellen, maar dan ook zonder tekst en zonder afzonderlijke plaatjes. We werden allebei steeds enthousiaster. Dus toen we bij het hotel aankwamen, het was inmiddels na middernacht, hebben we gelijk pen en papier gepakt en zijn we gaan schetsen. Toen zei Lewis: dat is allemaal leuk en aardig, maar we hebben nog een rode draad nodig: een verhaal, iets dat al die ideeën samenbindt. Maar goed, het is laat, laten we gaan slapen en dan heb ik morgenvroeg bij het ontbijt een idee voor je. De volgende ochtend zit ik in het hotel aan de ontbijttafel, Lewis schuift aan en zegt: “Eigenlijk is het heel simpel: een buitenaards wezen stort neer op de aarde. Hij maakt alle fasen van de menselijke geschiedenis mee en moet een manier vinden om weer te ontsnappen.” Na het ontbijt zaten we wat schetsen te maken van het marsmannetje en dergelijke, toen Silvester-uitgever Silvio van der Loo ons kwam ophalen. Hij zag ons tekenen en vroeg: ‘Wat is dat?’ We legden hem het idee uit. Toen zei hij: ‘Dat wil ik! Dat boek wil ik meteen uitgeven!’” Parme grinnikt: „Ik antwoordde: maar we hebben nog bijna niets op papier! Zo is UFO dus in Nederland ontstaan.”
Onverkoopbaar
Het geamuseerde gevoel van Fabrice Parme komt niet vanuit het niets. Aan het begin van zijn loopbaan, toen hij eind jaren ’80 als een van de eersten de nieuwe opleiding stripmaken in Angoulême had afgesloten (als jaargenoot van o.a. Nicolas de Crécy en Mazan), stonden uitgevers bij het zien van zijn werk allesbehalve aan zijn ontbijttafel te trappelen. Onverkoopbaar, luidde het oordeel van uitgever Albin Michel toen de jonge Parme enthousiast de pagina’s van zijn strip Hazel Cluster bij de uitgever had ingeleverd. Parme had de strip op verzoek van de uitgever gemaakt, hij kreeg netjes volgens de afspraak uitbetaald, maar zijn boek bleef onuitgegeven op de plank liggen. De ambitieuze twintiger liet zich niet zomaar afschrikken en zette welgemoed een nieuwe serie op: Walter Polo. Het eerste deel daarvan verscheen in 1991, maar het tweede deel (Walter Polo contre Pauline Walter) werd in 1993… nogmaals afgewezen. Weer kreeg Parme keurig betaald, weer belandde het resultaat van zijn bloed, zweet en tranen niet op de drukpers.
Parme: „Of ik toen ben ingestort? Ach, zo erg is het ook weer niet. Het waren boeken die ik maakte toen ik vers van de academie kwam.” Minzaam: „Ik was jong. In die tijd was ik natuurlijk wel woedend.” Achteraf denkt Parme dat hij de afwijzingen te danken had aan zijn eigenzinnige tekenstijl, een stijl die nogal afwijkt van de klassieke stripvoorbeelden. Meer dan het stripverhaal was het de animatiefilm waar hij inspiratie uit putte. Tekenfilms als Mr. Magoo, Gerald McBoing Boing en de Pink Panther. „Die tijd, de jaren ’50, was een revolutionaire periode in de Amerikaanse animatiefilm. Laatst is daar nog een magnifiek overzichtsboek over verschenen: Cartoon Modern van Amid Amidi. Het waren tekenaars die veel werkten voor de televisie en reclame en die in korte tijd veel tekeningen moesten afleveren. Ze konden niet zoals Disney eindeloos veel details in hun werk opnemen. Ze moesten hun werk juist zoveel mogelijk vereenvoudigen om snel te kunnen werken. Dat heeft me altijd erg aangesproken: hoeveel je met tekeningen kunt zeggen, juist door ze zo eenvoudig mogelijk te houden.”
Makkelijk
Na zijn weinig succesvolle eerste stappen op stripgebied gooit Parme het over een andere, voor de hand liggende boeg. In de animatie-industrie valt zijn tekenstijl wel in de smaak. Een kleine tien jaar lang leert hij alle facetten van het productieproces van de animatiefilm kennen. Zo ontwerpt hij de personages voor de animatieserie La famille pirate (De familie Piraat), die op de Franse jeugdtelevisie een enorme hit wordt. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Als Parme op een feestje Lewis Trondheim tegen het lijf loopt, herkennen ze in elkaar de passie voor de persoonlijke blik zoals die uit het stripverhaal spreekt (in tegenstelling tot de door teamwork en grote budgetten bepaalde visie van animatiefilm). Parme geeft aan dat hij graag nog eens zo’n strip op zijn naam wil brengen. Parme: „Lewis zei me: ‘We hebben allebei niet zo’n makkelijk karakter. Dat zou weleens lastig kunnen worden. Maar als we nu eens allebei een lijst maken van dingen die ons aanspreken? Dan bekijken we elkaars lijsten om te zien of we gemeenschappelijke punten hebben.’ Dat bleken er nogal wat te zijn, bijvoorbeeld de stad Venetië en de Renaissance.”
Zo ontstaat de stripreeks Venezia. Het is een klassieke humoristische avonturenstrip, waarin Parme zich nogal verslikt, doordat hij eindeloos blijft sleutelen aan fraaie perspectieven en historisch verantwoorde decors. Na twee delen zetten beide auteurs (met als directe aanleiding de dood van Dargaud-uitgever Guy Vidal) enigszins opgelucht een punt achter de serie. Parme: „Lewis en ik werkten toen ook al samen aan Koning Snotneus. Dat is een reeks die grafisch minder veeleisend voor me is en waar we bovendien alle kanten mee op kunnen. Momenteel hebben we jammer genoeg een juridisch conflict met een filmproducent over de animatieversie van Koning Snotneus. Daardoor ligt de stripreeks tot uiterlijk 2010 stil. Maar daarna gaan we er zeker mee door. Want het is zo’n grappig uitgangspunt: een kind-koning die alles kan en mag. We kunnen met dat personage echt alle kanten uit. Ik kan alles tekenen wat ik wil. Als we hem naar een vreemde planeet willen sturen, dan kan dat.” Parme lacht. „Want als Snotneus zich alles kan permitteren, kunnen Lewis en ik dat ook. Quel plaisir!”
Gevaarlijk
Terug naar UFO. Geinig aan het boek is niet alleen hoe Trondheim en Parme tijd en ruimte als sandwiches op elkaar pletten, maar ook het felle realisme ervan. Van alle UFO–mannetjes overleeft er telkens maar één. De lezer die het ’spoor’ van een verkeerd mannetje volgt, ziet dat onveranderd op een vaak slapstickachtige wijze aan zijn einde komen. Parme: „Ja, in die zin is het wel ‘gevaarlijk’ UFO te lezen. Als je de verkeerde leesrichting kiest, ben je ‘dood’. Dat is een uitgangspunt dat iedereen kan begrijpen.” Grinnikend: „Het is als het leven zelf, hè? Eén vergissing en je bent er geweest. Het idee dat je als lezer moet zien te ‘overleven’ was er al vanaf het begin. Weldenkende volwassen zullen misschien zeggen dat zoiets niet erg verheffend is voor kinderen die zo’n tekstloze strip in handen krijgen. Maar de meeste kinderen die ik UFO heb zien lezen, zaten de hele tijd te grinniken. Sterker nog, ik heb kinderen van amper twee jaar oud er geamuseerd in zien bladeren. Maar ook een mevrouw van 95, die bijna van haar stoel rolde van het lachen.” Zo kan een tekstloze strip als UFO allerlei leeftijds- en culturele grenzen overstijgen. Zelfs buiten de dampkring zou UFO in de smaak kunnen vallen. Fabrice Parme valt even stil: „Ja, dat zou kunnen.” Lachend: „Je weet nooit. We zouden ze eens wat exemplaren moeten toesturen.”
Gepubliceerd in ZozoLala 155 (2007)
Hoezo, uitgerangeerd?
Een deel van Trondheims fantasyreeks Donjon ziet Fabrice Parme zichzelf voorlopig niet tekenen. Maar dat komt doordat hij de komende jaren druk is met andere projecten op scenario van de allesbehalve ‘uitgerangeerde’ stripmaker uit Montpellier.
Het eerst op de rol staat Panda. Parme: „Dat is een reeks over een klein meisje en haar knuffel, een pandabeer. Het zijn korte gags van telkens vier plaatjes, enigszins te vergelijken met Peanuts. Het verschil is dat die losse gags samen ook een groter verhaal vertellen. Het is niet alleen een strip om te lachen.” Panda staat gepland voor 2008 bij uitgeverij Delcourt.Naast Panda werkt Parme samen met Trondheim aan een nieuw deel van Robbedoes met als werktitel Panique en atlantique (Paniek op zee). Het gaat om een deel in de reeks Een verhaal van Robbedoes door…, waarin diverse tekenaars de klassieke stripfiguur onder handen nemen, zoals eerder dit jaar nog Frank le Gall. Parme: „Lewis heeft met het laatste deel van Kobijn, De deeltjesversneller (Nederlandse vertaling te verschijnen in juni 2008, red.), natuurlijk al eens een Robbedoes-verhaal gemaakt. Maar dit keer proberen we echt helemaal te werken in de stijl van Franquin. Robbedoes werkt als kruier op een typische jaren ’60-pakketboot – totdat het avontuur losbarst. Het is echt een jongensdroom van me zo’n verhaal van Robbedoes te mogen tekenen. Toen ik het mijn vader vertelde, wilde hij me niet geloven.” Begin 2009 te verschijnen bij uitgeverij Dupuis.
Behalve boeken staan er ook de nodige animatieseries in de steigers. Zodra er een andere producent is gevonden en de rechten weer vrij zijn: Koning Snotneus. Maar inmiddels wordt er ook al onderhandeld over animatiebewerkingen van Panda en… UFO. Actueel nieuws over de voortgang van Panda en Robbedoes is te vinden op: www.lewistrondheim.com/projets.