Jason Lutes portretteert Weimar-Berlijn
Berlin: een imposante zoektocht naar orde in de chaos.
Stel je voor: je staat bovenop een brug over een snelweg. Beneden je razen de auto’s voorbij. Je kunt er zonder verdere gedachten naar staren. Maar je kunt, zoals Jason Lutes graag opmerkt, je ook afvragen waar al die auto’s heen gaan. Kiezen de bestuurders in alle vrijheid hun weg? Of hebben zij hun leven toch niet zo stevig in eigen hand? Het is deze verwondering over de onduidelijke grens tussen individu en samenleving die de basis vormt van Lutes’Voor antwoorden gaat Lutes (1967) terug naar de roerige kinderjaren van de moderne tijd, het Berlijn van de jaren twintig. Een stad waarin bedelende oorlogsinvaliden de burgers dagelijks aan de catastrofe van 1914-1918 herinneren. Een stad ook waar passanten de bedelaars net zo vlot voorbij lopen als ze hun aanvankelijke geestdrift voor de oorlog zijn vergeten. Intussen worstelt de Weimar-regering met haar eigen onmacht en werpen straatgevechten tussen communisten en nazi’s de schaduw vooruit van een zo mogelijk nog grotere ramp. Op zich zijn de feiten bekend. Hele generaties kunstenaars hebben in Berlijn tussen de twee wereldoorlogen een dankbaar onderwerp gevonden. Zeg Weimar-Berlijn en meteen komen beelden voor ogen van George Grosz’ klassieke pentekeningen, Walter Ruttmans filmklassieker Berlin: Die Sinphonie der Grosstadt, Alfred Döblins roman Berlin Alexanderplatz en vele, vele kunstwerken meer. De magische klank van deze periode trok ook Lutes in eerste instantie toen hij over een onderwerp voor zijn nieuwe strip nadacht. Heel toevallig kreeg hij een advertentie in het Amerikaanse tijdschrift The Nation onder ogen voor het fotoboek Bertolt Brecht’s Berlin: A Scrapbook of the Twenties. De foto toonde een licht geamuseerde Brecht, die zijn bril opzette. ‘In the late twenties, the world was beginning to desintegrate, and the jazz bands played on,’ meldde de begeleidende tekst. Lutes las het boek en was verkocht. ,,Het is typisch voor hoe ik mijn strips begin,” zegt hij. ,,Ik kom iets tegen en volg gewoon mijn intuïtie. Berlijn in de jaren twintig bleek een fascinerend gegeven.”
Luchtbel
Inmiddels bevestigde de dagelijkse werkelijkheid de juistheid van Lutes’ gevoel. Als inwoner van Seattle raakte hij in 1999 betrokken bij de protesten tegen de vergadering van de World Trade Organization die in de stad werden gehouden. ,,Tijdens de protesten deed ik mee aan een menselijke keten die de WTO-gedelegeerden buiten een bepaald gebouw moest houden. Op zich was het niet de plek waar de meeste strijd is geleverd. We kregen alleen wat traangas over ons heen. Aan de echte gevechten met de politie heb ik niet meegedaan, maar ik heb ze wel van nabij gezien. Het was net in de periode dat ik voor Berlin aan de passages over de historische 1 mei-demonstratie van 1929 werkte. Daardoor liepen het boek en de werkelijkheid ineens in elkaar over.” Opeens was het verschil tussen Seattle 1999 en Berlijn 1929 niet zo groot meer. De grote ideologische tegenstellingen uit de jaren twintig bleken onverminderd door te sudderen onder het oppervlak van het beruchte ‘einde van de geschiedenis’ waarin alle ideologische alternatieven voor het kapitalisme ongeloofwaardig zouden zijn geworden. ,,De Amerikaanse dominantie over de rest van de wereld is overduidelijk,” zegt Lutes. ,,Overal proberen we het vrije-marktdenken te verbreiden. Hier in de Verenigde Staten zie je dat natuurlijk bij uitstek. Hier leven we er middenin. Behoorlijk misselijkmakend vind ik dat, om mijn eigen land er zo naakt door gegrepen te zien. Het perfecte voorbeeld zijn de recente presidents‘verkiezingen’. Een keus tussen twee politieke partijen die amper van elkaar verschillen. Hoewel ze een heel verschillende taal lijken te spreken, zijn de ideologische verschillen eigenlijk helemaal niet zo groot. Als je daar de politieke tegenstellingen in Weimar-Berlijn tegenover zet, vallen de schellen je werkelijk van de ogen.” De terugblik op Weimar-Berlijn zet het extreme Amerikaanse individualisme op scherp, vindt Lutes. ,,Op zich kan ik de individuele vrijheden die er in dit land bestaan erg waarderen. Als je hier opgroeit, is het maar al te gemakkelijk om te denken dat ze vanzelfsprekend zijn. Dus tot op zekere hoogte ben ik zeer op die vrijheden gesteld. Maar wanneer die ideologie tot het uiterste wordt gedreven, tot het punt waarop de wil van het individu amper meer ter discussie staat, dan vind ik dat krankzinnig. En schadelijk, echt een afschuwelijke en verontrustende eigenschap van onze cultuur. Het is alsof Amerikanen in een soort luchtbel leven, waarin niemand zich druk maakt om grotere maatschappelijke ontwikkelingen totdat deze henzelf treffen. Totdat iemands moeder daadwerkelijk sterft aan huidkanker, maakt niemand zich druk om het gat in de ozonlaag.” Is zo gezien het werk aan Berlin niet een vlucht voor de zelfgenoegzaamheid van het hedendaagse Amerika? Lutes vindt van niet. ,,Het is juist geen vlucht voor me. In Berlin blik ik terug op een historische periode waar ik aanvankelijk – mede dankzij het eenzijdige geschiedenisonderwijs op de Amerikaanse openbare scholen – niet veel vanaf wist. Op die manier probeer ik te begrijpen waarom de toenmalige alternatieven voor het kapitalisme hebben gefaald. Om vervolgens te onderzoeken hoe deze krachten en factoren zich verhouden tot mijn huidige leven en de wereld nu.”
Comics engineer
Hoewel Lutes het pas achteraf kan verwoorden, spreekt zijn persoonlijke belangstelling voor het politieke al uit de opzet van Berlin. De journalist Kurt Severing en de kunststudente Marthe Müller, de hoofdpersonen van zijn boek, kijken met opmerkelijke ironie en afstand naar de gebeurtenissen om hen heen. Het duidelijkst wordt dat wanneer beiden in een café zitten te ontbijten. Ze hebben het over hun persoonlijke wederwaardigheden totdat – ‘KUNK!’ – een demonstrant voluit met zijn vuist tegen het caféraam bonst. Zijn kreet ‘Weg met de bourgeoisie!’ maakt duidelijk dat de rust aan hun ontbijttafel niet lang meer zal duren. ,,De journalist Kurt staat voor de intellectuele benadering. Hij observeert en analyseert. Marthe is jonger en onschuldiger. Voor haar is nog niet meteen duidelijk wat er speelt en welke omvang het zal aannemen. Aanvankelijk zijn beiden dus toeschouwers. Maar meer en meer zullen ze het punt naderen waarop ze geconfronteerd worden met wat er om hen heen aan de hand is. Tot het moment waarop ze écht moeten handelen – of het land verlaten. Alleen maar kijken en schrijven kan dan niet meer.” Deze ontbijtscène is ook op een andere manier tekenend voor Berlin. Lutes geeft het tafereel niet rechttoe rechtaan weer, maar maakt effectief gebruik van de mogelijkheden van het stripverhaal. Voor de kreet van de demonstrant gebruikt hij twee plaatjes. Links de schreeuwende man, die zijn vuist balt en zijn deel van de tekstballon vult met vetgedrukte hoofdletters; rechts de verschrikt achteruitdeinzende Kurt en Marthe met in hun plaatje de tweede helft van de tekstballon in een kleiner en rustiger lettertype. Het kader tussen de plaatjes wordt zo als het ware deel van de ruit die straat en café van elkaar scheidt. Alsof de 1 mei-demonstratie op de volgende pagina’s de kaders om de tekeningen zélf door elkaar zal gaan schudden.
Berlin is vergeven van dergelijke striphoogstandjes. Lutes schept er duidelijk genoegen in om met de conventies van het beeldverhaal te spelen. Hij ziet zichzelf als een comics engineer. Zijn tekenstijl houdt hij bewust sober om vervolgens met het samenspel van die sobere tekeningen op de pagina een maximaal effect te bereiken. ,,Op de kunstacademie heb ik enkele mini-comics met vormexperimenten gemaakt. Daarin ging ik vrolijk tekeer met het beeldritme, de relatie tussen de plaatjes en de teksten, en de compositie van een pagina. Nog steeds vind ik dat daar mijn grootste kracht ligt. Het gaat me erom wat er tussen de plaatjes gebeurt, dat wat Scott McCloud closure noemt in zijn Understanding Comics. Dat je eerst naar het ene plaatje kijkt, dan naar het andere en dan als lezer zelf het verband tussen de twee bedenkt. Hetzelfde met de combinatie van beelden en woorden, de verschillende beelden in een plaatje, et cetera. Deze verschillende elementen kunnen nauw op elkaar aansluiten, maar er kan ook een aanzienlijke ruimte of zelfs dubbelzinnigheid tussen bestaan. Naar mijn idee ligt hierin het ware potentieel van strips; wat ze eenzelfde reikwijdte geeft als andere media. Dat Kurt schrijft en Marthe tekent komt ook voort uit deze gedachte. In wezen draait het allemaal om taal, om hoe we de wereld om ons heen interpreteren en tonen aan anderen.” Om deze benadering van strips toegankelijk te houden kiest Lutes voor een kale, direct leesbare tekenstijl. Hij vertelt dat hij aanvankelijk met het idee speelde om in Berlijn meerdere visuele stijlen tegelijk te integreren. ,,In het begin dacht ik erover een meer expressionistische tekenstijl te gebruiken, ongeveer zoals Grosz in zijn fantastische cityscape pentekeningen. Op zich drukken die perfect de chaos en energie uit die ik uit het verhaal wil laten spreken. Maar bij nader inzien was ik bang dat het niet zou werken, that I would be faking it. Daarom heb ik uiteindelijk ervoor gekozen alleen indirect naar die prachtige beelden te verwijzen. Nu komen sommige koppen en huizen van bepaalde schilderijen, maar die teken ik dan wel in mijn eigen stijl. Het kopiëren van bekende stijlen is te verleidelijk – net als het opvoeren van historische beroemdheden die toentertijd toevallig in de buurt waren. Ook dat probeer ik selectief te doen. Ik probeer te vermijden ze in mijn verhaal op te dringen in de trant van: goh, Einstein liep er toen ook rond, interessant niet?”
Kleine vierkantjes
Lutes’ tekenstijl is wel ‘journalistiek’ genoemd, beschrijvend, ingetogen, zonder franje. Als belangrijke invloeden noemt hij Chester Brown (om zijn virtuoze vertraging van de tijd), Ben Katchor (diens poëtische relatie tussen woord en beeld) en David Mazzuchelli (zijn thematische ambitie). Maar het meest opvallend is wel de echo van Hergés klare lijn, een invloed die bij Amerikaanse stripmakers niet erg gebruikelijk is. Lutes zegt dol te zijn op de Kuifje-strips, die hij in zijn kindertijd leerde kennen tijdens reizen naar Frankrijk. ,,Daar ben ik echt verliefd op geworden. Ik denk dat dat komt door Hergés meesterschap in het duidelijk en onderscheiden weergeven van de wereld. Dat hij een chaotische, ongeordende en overweldigende werkelijkheid zo helder en gedetailleerd op papier heeft weten te zetten. Waarschijnlijk heeft het te maken met het menselijke verlangen om orde in de chaos aan te brengen, om de wereld op de een of andere manier onder controle te krijgen. Dat vind ik sowieso geweldig aan strips: dat je er zo gestructureerd en gecontroleerd mee kunt werken. Een deel van mij wil gewoon de wereld zorgvuldig in van die kleine vierkantjes vatten, met de eenvoudige keuzen die komen kijken bij wat je wel en niet afbeeldt in zo’n stripplaatje. Daarin zit iets reductionistisch, iets wat me bijzonder aantrekt.” Helemaal in de traditie van Hergé wil Lutes echter niet werken. In Berlin kiest hij er bewust voor geen tekstkaders met ‘ondertussen’ of ‘later’ te gebruiken. De klare lijn is voor Lutes een natuurlijk uitdrukkingsmiddel, geen doel op zich. ,,Net als bij de keuze van mijn onderwerpen heb ik ook mijn tekenstijl heel intuïtief ontwikkeld. Ik teken al van jongs af aan. Wanneer ik werk aan mijn strips, probeer ik de dingen die ik verzin zo direct mogelijk op papier te krijgen. Zodat de tekeningen hun werk kunnen doen en niet teveel aandacht trekken. Hoe kaler ik werk, hoe minder emotie ik in een lijn leg, des te meer kunnen de lezers zelf projecteren wat ze zien. Het gaat me er uiteindelijk om hoe de strip in zijn geheel werkt. Hoe de verschillende elementen samengaan, niet hoe spectaculair de tekeningen eruitzien. In Berlin zie ik daarom bijvoorbeeld helemaal af van elke stem van buiten het verhaal. Er komt geen duidelijke ‘verteller’ in voor, of van die korte tijdsaanduidingen. Het gaat me erom dat de lezers vergeten dat het inkt op papier is. Ik streef ernaar de afstand tussen de lezers en het verhaal zo klein mogelijk te maken.” Lachend: ,,Als mensen me zeggen ‘wow, je kunt echt goed gebouwen tekenen’, dan vind ik dat ik gefaald heb. Ik wil niet dat ze denken dat ik zo mooi gebouwen kan tekenen, ik wil dat ze het verhaal lezen.”
Glorie
Toen Lutes zes jaar geleden aan Berlin begon, had hij de stad nog nooit bezocht. Pas vorig jaar zomer kwam het er van. Lutes werd door zijn Duitse uitgever Carlsen overgevlogen voor wat signeersessies. Welgeteld één dag kon hij in Berlijn doorbrengen. ,,Het was een nogal gehaast bezoek,” herinnert Lutes zich. ,,Ik had veel werkverplichtingen en kon niet lang blijven. Wat me nog heel helder bijstaat, is dat het me een erg nederig gevoel gaf om zo in Berlijn rond te lopen. Bijvoorbeeld toen ik voor het station van Potsdamer Platz stond: het was zoveel mooier en complexer dan wat ik ooit zelf had kunnen bedenken. Het sterkte me in mijn overtuiging dat ik alleen maar mijn eigen, kleine verhaal over de stad kan vertellen. Uiteindelijk legt mijn verhaal het altijd af tegen de realiteit. De werkelijkheid in zijn volle glorie is gewoon zoveel meer fascinerend dan alles wat ik ooit zal kunnen maken. Natuurlijk kan dat een verlammende gedachte zijn. Maar gelukkig kreeg ik in Berlin de bevestiging dat ik als stripmaker daadwerkelijk de wereld beter kan begrijpen door mijn verbeeldingskracht te gebruiken. Na mijn bezoek aan Berlijn overheerste het gevoel: ja, dit is een prachtige plaats in termen van zijn geschiedenis en karakter en het is alleszins de moeite waard hem te onderzoeken door het kleine kijkgaatje waardoor ik hem bekijk.” Eenzelfde gedachte ligt ten grondslag aan de geruchtmakende omslagtekening die Lutes november vorig jaar voor The Comics Journal maakte. Daarop toonde hij een uitgestorven steeg in Seattle met in de hoek een vuilcontainer vol strips en de naamsvermelding ‘Lutes’. Zelfhaat? ,,Nee, absoluut niet,” reageert hij. ,,Het is net als bij dat station in Berlijn. Het is wat ik zie als ik aan de achterkant van mijn huis naar buiten kijk: hoe mooi en verbazingwekkend de wereld als geheel is. Dan vraag ik me echt af wat het werk van een persoon is in relatie tot die wereld. Niet dat ik mijn eigen werk vuilnis vind, helemaal niet. Maar meer dan een bescheiden poging van een enkele persoon om iets van belang te creëren is het niet. Dat je strips kunt weggooien, vind ik wat dat betreft een aantrekkelijke gedachte. I don’t like things that are too self-important.”
Bevrijdend
Het werk aan Berlin vult niet al Lutes’ werktijd. Ongeveer de helft van de tijd maakt hij andere dingen: illustraties, korte verhalen voor Drawn & Quarterly, de thriller The Fall op scenario van Ed Brubaker die vlak voor de eerste bundeling van Berlin verscheen. Met deze uiteenlopende projecten is Lutes hard op weg een van de grote namen van zijn generatie te worden. Niet gek voor iemand die acht jaar geleden nog serieus overwoog maar helemaal met stripmaken te stoppen. Na de kunstacademie was Lutes begin jaren negentig in Seattle bij de pornolijn van stripuitgeverij Fantagraphics terechtgekomen. Het was toch niet helemaal wat hij zich had voorgesteld bij het werk voor een van de centra van de Amerikaanse stripcultuur. En dan vond hij het merendeels nog sléchte porno ook. Lutes nam ontslag, ging borden wassen en overwoog serieus te gaan schilderen of performances te gaan doen. Uitgerekend op dat moment werd hij door een vriend gevraagd of hij niet een strip voor de gratis krant The Stranger wilde maken. Hij zou alle vrijheid krijgen. Lutes besloot nog één keer op zijn beslissing voorgoed met strips te stoppen terug te komen. Het resultaat werd Jar of Fools, een gevoelig en geraffineerd portret van een goochelaar en zijn vrienden aan de zelfkant van Seattle. Jar of Fools werd een keerpunt. ,,Het was een bevrijdende ervaring,” zegt Lutes. ,,Dat ik zo in alle vrijheid een persoonlijk verhaal kon vertellen, maakte opeens werelden aan narratieve mogelijkheden in me los. Opeens zag ik geen einde meer aan de verhalen die ik wilde vertellen. Het werd me duidelijk dat ik strips niet kan opgeven. Dat het echt mijn manier van werken is. Inmiddels heb ik honderden ideeën.” Lachend: ,,Maar ja, de komende zes jaar moet ik toch vooral met Berlin voort.”
Gepubliceerd in ZozoLala 118 (2001)