Nee, hij heeft niks tegen pinguïns. Jean-Louis Marco haast zich het te zeggen. Echt niet. Hij geeft de waggelende poolkuikens in zijn strip Rosco de Roode er alleen maar ongenadig van langs om de stoere piraten stevig op hun nummer te kunnen zetten. Hand op zijn hart. Pinguïns en piraten horen voor de jonge Franse humorist nu eenmaal net zo logisch bij elkaar als strips en struisvogels, zuipschuiten en schaterlachen.
Zo lopen er wel meer rare kronkels in Jean-Louis Marco’s geest. Of zoals hij stelt op de achterflap van zijn hilarische debuutstrip Rosco de Roode: “Een goede piraat volgt nooit de regels, hij volgt altijd alleen maar zijn instinct.” Een buikgevoel dat het ook goed doet achter de tekentafel. Vanaf die plek entert de 28-jarige stripmaker met merkbaar plezier de ijzeren genrewetten van de piratenstrip. Naar de haaien zullen ze, die zuipende en gokkende piraten, met hun eeuwige knokpartijen en zoektochten naar de nog grotere schat. Van Jean-Louis mogen de houwdegens best op avontuur, maar dan wel achtervolgd door een niets ontziende stroom onzin. Zijn met veel vaart gebrachte combinatie van humor en harde actie doet – en dat is een knappe prestatie – denken aan hedendaagse klassiekers als Gilles de Geus en Donjon. Toch waren dat niet de eerste inspiratiebronnen voor Rosco de Roode, bezweert de auteur: “Mijn inspiratie ligt eerder bij Stevensons Schateiland en de film Pirates van Roman Polanski. Vooral de humor van Polanski sprak me aan. Zoals wanneer in het begin van zijn film een groepje gevangen op een schip een rauwe rat moet opeten. Dat is echt een grappige scène. Of wanneer de kapitein zit te vissen. Dan vangt hij een klein visje dat hij in één keer doorslikt. Om dan te ontdekken dat het haakje er nog aan vastzat.”
Vrijheid
De associatie met Donjon wordt nog sterker voor wie bedenkt dat Jean-Louis opereert vanuit Montpellier, de Zuid-Franse stad waar ook Donjon-auteur Lewis Trondheim woont en werkt. Voor Jean-Louis ligt dat allemaal niet zo duidelijk. Oké, hij is wel eens bij Trondheim wezen barbecuen, maar dat was eigenlijk meer toeval. Ze lopen de deur bepaald niet bij elkaar plat. “Drie jaar geleden hield ik met wat vrienden een expositie hier in Montpellier. Toevallig liepen we vlak voor de opening Lewis Trondheim tegen het lijf. We gaven hem een uitnodiging en hij kwam kijken. Hij vond wat ik maakte wel leuk en gaf me wat praktische tips. Bijvoorbeeld dat ik mijn plaatjes vaak iets te vol maakte en dat ik wel wat meer de ruimte mocht nemen. Maar verder gaat onze relatie eigenlijk niet. Ik zie mezelf dan ook niet snel een deel van de Donjon-serie met gastauteurs tekenen. Daarvoor leveren Trondheim en zijn co-auteur Sfar veel te gedetailleerd uitgewerkte scenario’s aan. Ik wil graag meer vrijheid, meer zelf meedenken over het verhaal.”
Anus
Zoals de fiere piratenleus achterop zijn boek al duidelijk maakt, hecht Jean-Louis aan ruimte voor improvisatie. Met Rosco de Roode heeft hij na jaren van zoeken eindelijk zijn eigen stijl gevonden. Dat gevoel van vrijheid geeft hij echt niet zomaar op. De moeizame zoektocht stamt uit zijn tijd aan de kunstacademie van het ten westen van Montpellier gelegen stadje Pau. Hij ging naar de academie om strips te leren tekenen, maar zoals velen voor hem ervaarden is dat zo ongeveer het laatste wat ze hun studenten daar willen bijbrengen. Dus studeerde hij braaf grafische vormgeving en maakte hij in zijn vrije tijd samen met zijn broer Victor en zijn vriend Laurent Crenn voor de lol het fanzine Anus Horribilus. Anus is een typisch onverveerde underground-publicatie met veel ruimte voor strips, drugs en rock ’n roll. Het levende bewijs daarvoor is Jean-Louis’ broer Victor Marco, die nog steeds ruige rockaffiches vol doodshoofden bij elkaar tekent. Jean-Louis zelf experimenteert er met verschillende stijlen. Hij maakt vooral korte, humoristische verhalen. Dit najaar zal een selectie van deze strips op de website van Jean-Louis’ Franse uitgever Le Cycliste te lezen zijn.
Zelfvertrouwen
Het was een goede tijd, verzucht Jean-Louis. Maar na de academiejaren wacht een moeizame periode met veel broodtekenarij en half afgemaakte pogingen om zelf een stripserie te beginnen. Ook Rosco de Roode lijkt aanvankelijk niet meer dan de zoveelste poging om een stijl te vinden waarmee Jean-Louis eindelijk de stripwereld kan veroveren. Hij tekent de eerste vier platen met de bedoeling er een avonturenverhaal voor kinderen mee te maken. Als hij deze rondstuurt, wijst de ene na de andere stripuitgever het af. Te kinderlijk, vindt de een; te serieus, oordelen anderen. Tja, probeer daar maar eens conclusie aan te verbinden. Uiteindelijk hervindt Jean-Louis zijn zelfvertrouwen, dankzij enkele korte strips voor het stripblad Tchô, gewijd aan de in Frankrijk immens populaire stripfiguur Titeuf. “Tchô vroeg me om gags van zes plaatjes te maken. Strips zonder een vaste hoofdpersoon, maar geïnspireerd op de verschillende thema’s van de tijdschriften. Het betaalde de huur en het was een goede oefening om bij een willekeurig thema telkens iets nieuws te verzinnen. Na één jaar bleven ze me nog steeds betalen en nieuwe opdrachten geven. Dat gaf me nieuw zelfvertrouwen. Toen zei ik tegen mezelf dat het – ondanks de afwijzing van Rosco de Roode bij de stripuitgevers – misschien toch niet zo slecht was wat ik maakte. Dat is het moment waarop ik Rosco de Roode weer heb opgepakt. Toen nam ik me voor om het gewoon af te maken en dan wel te zien wat er uiteindelijk van zou worden.”
Keukentafel
Al improviserend breit hij zo een steeds krankzinniger wordend vervolg aan de eerste platen, die ondertussen alweer een jaar in zijn tekenmap waren blijven zitten. Gaandeweg krijgt hij steeds meer plezier in het tekenen. Zijn losse, schilderachtige stijl blijkt goed te passen bij de bizarre invallen en tropische locaties die in hem opkomen. Behalve de pinguïns bewijzen ook Jean-Louis’ vrienden Virginie en de theatermaker David Jimenez dat hij op de goede weg zit. Ze lachen zich slap om de lotgevallen van Jean-Louis’ onfortuinlijke hoofdpersonen en gaan met hem om de keukentafel zitten om de dialogen nog spitser te maken. “Dat leverde nog wat extra grappen op. Zoals wanneer de kok van de piraten de gebakken pinguïn in bessensaus serveert. Hij brengt dat dan heel lyrisch: ‘Een betovering van de smaakpapillen, beter nog, pure poëzie in jullie gamellen.’ Dat is typisch zo’n tekstgrap die aan de keukentafel is ontstaan.”
Dynamisch
De grafische invloeden van Jean-Louis hebben hun werk dan al gedaan. De tekenaar vertelt enthousiast over zijn bewondering voor de dynamische stijlen van Hermann en Giraud. Maar ook auteurstrips als De kinderen van de wind en Alack Sinner, of de drukke fantasytekeningen van Segur in De legenden van de dorre gewesten vindt hij fantastisch. “Je mag dus wel zeggen dat mijn inspiratie overal vandaan komt. Alleen de typische piratenstrip Roodbaard heb ik nooit gelezen. Mijn neefjes hadden die boeken wel, maar die tekeningen vond ik veel te stijf. (lacht) Wie ik trouwens vooral niet moet vergeten, is de Britse illustrator Quentin Blake. Zijn boeken ken ik al uit mijn jeugd, maar ze boeien me nog steeds. Hij tekent van die typische brede armgebaren en grote neuzen, dat zie je duidelijk terug in Rosco de Roode.”
Plezier
De benauwde tropische decors van Rosco de Roode kon Jean-Louis ook deels baseren op zijn eigen geheugen. Op zijn elfde vertrok hij met zijn ouders – zijn vader is tandarts en zijn moeder lerares – van Marseille naar het Franse eiland Reunion in de Indische Oceaan. Daar beleefde hij een gelukkige jeugd, met veel zonneschijn en exotische taferelen. Tot zijn puberteit. Op zijn zestiende kreeg de jonge Jean-Louis steeds hoger oplopende conflicten met zijn ouders. Het leventje op Reunion was wel érg rustig, vond hij. Ook zijn wetenschappelijke vervolgopleiding kon hem maar matig boeien. “Ik wilde wat anders. Maar mijn ouders zagen dat totaal niet zitten. Als ik niet de wetenschap in wilde, moest ik maar rechten gaan studeren, vonden ze. En als ik dat niet wilde, dan moest ik maar het leger in. (lacht) Kortom, veel gedoe. Uiteindelijk ben ik op mijn twintigste naar Frankrijk vertrokken. Ik had me bedacht dat ik stripmaker wilde worden. Op Reunion was er nauwelijks televisie en heb ik massa’s stripboeken gelezen. De lokale bibliotheek had een grote collectie Asterix en Lucky Luke, maar ook Blueberry en Alack Sinner. Het leek me leuk om met mijn eigen tekentalent andere mensen hetzelfde plezier te geven als ik zelf met die boeken had gehad.”
Spookschip
Na het afronden van Rosco de Roode lukt het Jean-Louis alsnog om zijn droom waar te maken. Via zijn studievriend en Anus-compaan Laurent Crenn – inmiddels zelf als stripmaker actief onder het pseudoniem Loran – komt hij terecht bij de kleine uitgever Le Cycliste, die zijn verhaal nu het eenmaal af is maar al te graag wil uitgeven. Op dit moment werkt Jean-Louis op volle kracht aan het tweede deel van Rosco de Roode. Dat heeft als werktitel A mort, mi amor en confronteert kapitein Rosco en ketelbinkie Sprotje met een heus spookschip. Plus de poolkuikens en andere rare invallen die daarbij komen kijken, natuurlijk. “In dit tweede deel zal ik flink wat dingen anders doen dan in het eerste. De stress van het moeten debuteren is nu verdwenen. De grappen zullen wat geraffineerder zijn, de personages wat meer uitgewerkt. Ook ga ik proberen het beeldritme nog vloeiender te maken. In dit eerste deel vind ik sommige lijnen bij nader inzien wat te vet. Dus werk ik nu met een echt penseel in plaats van met de navulbare pen-penseel die ik eerst gebruikte. Met een penseel krijgen de tekeningen een dynamiek en souplesse die me erg aanspreken.”
Overdrijven
Plannen voor na het afronden van het tweede deel van Rosco de Roode heeft Jean-Louis ook al. Dan wil hij een nieuwe serie beginnen. Een humoristische, occulte thriller tegen het decor van fin de siècle-Frankrijk. Het moet een beetje de sfeer ademen van de films van Tim Burton of Polanski’s supermelige horrorparodie The Fearless Vampire Killers. Voorlopig laat Jean-Louis dit idee echter nog even rustig in zijn achterhoofd rijpen. Het lijkt hem leuk om eens een tijdje wat anders te gaan doen. Maar dan wel à l’improviste, laat hij vooral niet overdrijven. Het moet wel leuk blijven. “Mijn ideaal zou zijn om twee à drie lopende series te maken. Maar ik moet toegeven dat ik ook wel een beetje lui ben. Ik wil wel van alles. Maar om dat ook allemaal te doen… (zucht) Als je aan een nieuwe serie begint, moet je goed bedenken dat het meestal pas na een deel of vier echt begint te lopen. Daardoor houdt elke nieuwe serie die je begint, meteen vijf jaar werk in. Dat is me wat teveel van het goede. Als ik twee of drie dingen tegelijk moet doen, word ik daar helemaal gestresst van. (lacht) Dan begint het toch echt teveel op het leger te lijken.”
Gepubliceerd in Myx 3 (2003), p. 12-14.
Spreekt deze tekst je aan? Dan lees je mogelijk ook graag: