Brian Selznick eert filmpioniers
de verfilming van De uitvinding van Hugo Cabret.
Zelden kostte het zo veel moeite iemand voor ZozoLala te spreken te krijgen als in het geval van Brian Selznick. Weken van onderhandelen gingen aan het gesprek vooraf. Want de eerste oplage van 150.000 exemplaren van Selznicks boek – door de Amerikaanse uitgever met een zescijferige promotiecampagne in de markt gezet – was bijna uitverkocht. En niemand minder dan filmlegende Martin Scorcese had een optie genomen opOp zich is alle rumoer rond De uitvinding van Hugo Cabret opmerkelijk. Want Brian Selznick (1966) is een gerespecteerd kinderboekenillustrator, maar geen heel bekende naam. Hij schreef – tekende – bovendien een hoogst onconventioneel verhaal: een mengeling van strip, lees- en prentenboek, die in geen enkel hokje past. Maar wát voor een verhaal.
De uitvinding van Hugo Cabret schetst het leven van een heuse tovenaar aan het begin van de vorige eeuw. Een Fransman die als goochelaar furore maakt. Tot hij op de kermis hoort hoe zijn tijdgenoten beginnen te gillen als ze op filmdoek een trein frontaal op zich af zien komen. Die dag besluit hij zijn kunsten voortaan met licht en bewegend beeld te vertonen. Zijn naam is Georges Méliès (1861-1938) en hij is de geschiedenis ingegaan als de maker van de eerste science-fictionfilm: Le voyage dans la lune uit 1902. Tot zover is zijn verhaal bekend – zelfs verplichte kost voor elke student filmgeschiedenis.
Minder bekend is dat de magie van de oude tovenaar op een gegeven moment stukloopt op de harde realiteit. Méliès stopt al zijn geld in steeds grootsere, duurdere filmproducties, maar het grote publiek kan hem niet meer volgen. De oude tovenaar belandt op straat. Zijn laatste dagen slijt hij als gefrustreerde knorrepot in een kleine snoep- en speelgoedkiosk op het Gare Montparnasse in Parijs – zeven dagen per week, omdat hij anders de huur niet kan opbrengen. Zijn oude films worden omgesmolten tot schoenhakken. En zijn geliefde collectie mechanische robots (naast film een andere passie van de oude illusionist) moet hij wegens ruimtegebrek aan een museum toevertrouwen. Daar liggen ze weg te roesten op een lekkende zolder. Tot de weesjongen Hugo Cabret via zijn kort daarvoor overleden vader zo’n robot in handen krijgt. Zou de magie van de oude tovenaar toch niet helemaal zijn uitgewerkt?
Brian Selznick, bijzonder aan je boek is het soepele samengaan van vorm en inhoud. Je vertelt een verhaal over de beginjaren van de film, dat leest alsof je het in een bioscoopzaal met eigen ogen ziet gebeuren. De uitvinding van Hugo Cabret bestaat voor de helft uit plaatjes. Hoe is dat idee ontstaan?
„Dat idee kreeg ik eigenlijk pas toen ik al een halfjaar aan het boek werkte. Ik wilde al jaren een boek maken over filmpionier Georges Méliès. Ik kende zijn films en vond ze erg mooi, heerlijk bizar. Maar ik had geen plot, geen personages, niets. Het kostte me vijftien jaar voordat ik wist wat ik er precies mee wilde doen. Pas toen ik echt aan het boek ging werken, werd het me langzaam duidelijk dat het medium film er een centrale rol in zou gaan spelen. Ik ging allerlei Franse films uit de begintijd van de cinema bekijken. Films uit de tijd dat regisseurs als René Clair met geluid gingen experimenteren en een nieuw soort verhalen gingen vertellen.
René Clair had jarenlang stomme films gemaakt. Bij de introductie van de geluidsfilm was hij bang dat geluid de ervaring van het filmkijken zou verstoren. Maar hij zag ook dat het publiek voor die eerste geluidsfilms in de rij stond. Daarop besloot hij met geluid te gaan experimenteren. Hij hield niet alleen een microfoon bij de opnames om de dialogen op te nemen. Nee, hij begon te spelen met het geluid. In zijn film Le million (Het miljoen, 1931) bijvoorbeeld. Daarin vecht een groep mensen om een jas te bemachtigen, met daarin een winnend staatslot. Terwijl de jas als een bal heen en weer wordt geworpen, hoor je het geluid van juichende toeschouwers bij een voetbalwedstrijd. Dat heeft een grappig effect, want je hebt niet meteen door dat het eigenlijk geluid is dat niet direct betrekking heeft op wat je ziet gebeuren. Maar het vergroot wel het gevoel van opwinding van de scène. Of neem zijn film Sous les toits de Paris (Parijs, 1930). Daarin breekt een gevecht uit tussen een paar mannen buiten een bar. Het is nacht en ze vechten bij het licht van een straatlantaarn. Terwijl ze elkaar te lijf gaan, hoor je het rumoer van de schermutseling tot één van hen een steen pakt en die naar de straatlantaarn gooit. En dan gaat het licht uit! (lacht) Een tijd lang gaat het beeld op zwart, maar je hoort het gevecht doorgaan totdat er een auto aan komt rijden en de mannen in het licht van de koplampen weer zichtbaar worden. Het is een soort ‘geluidsgrap’. Dat idee om twee verschillende media, beeld en geluid, te combineren om het verhaal te vertellen, sprak me enorm aan. Het was een nieuwe manier van verhalen vertellen. Dat gaf me het idee met De uitvinding van Hugo Cabret ook zoiets te proberen.”
Voor stripliefhebbers is de combinatie van beeld en tekst natuurlijk niets nieuws.
„Nee, dat klopt. Maar ik wilde beeld en tekst echt helemaal gescheiden houden. Dus geen tekstballonnen gebruiken, zoals in strips, ook geen meerdere plaatjes per pagina. Dat heeft te maken met de prentenboeken die ik als jongen heb gelezen. Eerst en vooral Max en de Maximonsters (Where the Wild Things Are) van Maurice Sendak. Dat is misschien wel het beste prentenboek voor kinderen ooit. Sendak vertelt over het jongetje Max, dat van zijn moeder voor straf naar zijn kamer moet. Van daaruit vertrekt hij op reis naar de Maximonsters. In de loop van zijn avontuurlijke reis worden de plaatjes steeds groter. Iedere keer dat je de pagina omslaat, gebeuren er nieuwe dingen die verband houden met het verhaal en de ontwikkeling van Max als personage. Op een gegeven moment verdwijnt de tekst zelfs geheel ten gunste van de getekende avonturen van Max. Dan zie je alleen nog grote tekeningen, die over twee pagina’s doorlopen. Dat heb ik altijd geweldig gevonden: het omslaan van de pagina als theatraal moment, als het ware het moment dat – elke keer opnieuw – het doek opgaat.
In eerdere boeken, verhalen van andere mensen die ik illustreerde, had ik daar al eens mee gespeeld. Dan begon ik het verhaal met een paar getekende pagina’s, zonder tekst. Maar omdat ik die verhalen niet zelf had geschreven, kon ik die vorm nooit verder ontwikkelen. Pas na een halfjaar denken en schrijven aan De uitvinding van Hugo Cabret werd het me duidelijk dat dit boek een uitgelezen kans bood op dit vlak nu eindelijk eens helemaal los te gaan.”
Kun je vertellen hoe je dat hebt aangepakt?
„Toen ik had besloten dat ik meer met paginabreed beeld wilde vertellen, ben ik eens gaan kijken wat voor gevolgen dat zou hebben. Ik las de teksten die ik dat halfjaar had geschreven en verving die waar mogelijk door beeld. Ik maakte lijsten van wat ik wilde laten zien. Bijvoorbeeld de openingsscène: 1, we zien de maan; 2, we zoomen uit en zien de maan aan de hemel; 3, we zien de hemel boven Parijs; 4, we zoomen in op Parijs; enzovoort. Die scène bestond aanvankelijk uit drie pagina’s met beschrijvingen van Parijs, het treinstation en het geheime kamertje in dat station waar Hugo woont. Maar toen ik dat had onderverdeeld in tekeningen, bleek dat een passage van 26 pagina’s te zijn geworden. Tjonge, dacht ik toen, dat wordt wel veel. Of neem de tekstregel ‘Hugo volgde de oude man op weg naar huis’. Dat werden twaalf pagina’s met tekeningen van de tocht door Parijs. En zo ging dat het hele boek door. (lacht) Toen ontdekte ik al gauw dat wat ik dacht dat een boek van honderd pagina’s zou worden, begon uit te groeien tot een monsterproject van dik vijfhonderd pagina’s.”
Je had toen al een contract getekend met je uitgever, Scholastic. Stond die te juichen toen je boek zo uit de klauwen begon te lopen?
„Toen ik mijn vaste redacteur bij Scholastic, Tracy Mack, opbelde, was ik wel wat nerveus, ja. (lacht) Maar zij en haar collega’s waren verbazend genoeg allemaal gelijk erg enthousiast. Tracy moedigde me zelfs aan: ‘Brian, als je dit echt zo wilt doen, doe het dan ook gelijk goed. Haal dan maar zoveel mogelijk tekst weg.’”
Scholastic is de Amerikaanse uitgever van kaskraker Harry Potter, niet?
„Inderdaad. (lacht) Dus zo groot was de kans dat mijn monsterproject ál het geld van Harry Potter zou opbranden nu ook weer niet.”
Opvallend aan De uitvinding van Hugo Cabret is ook de stijl waarin je het boek getekend hebt: gedetailleerde potloodtekeningen die een warme, nostalgische gloed lijken uit te stralen. Waarom heb je ervoor gekozen het verhaal zo te tekenen?
„Ik heb altijd vrij realistisch getekend. De keren dat ik wat losser probeerde te werken, viel het resultaat bijna altijd tegen. Uiteindelijk gaat het erom dat de personages geloofwaardig zijn en je de juiste emoties weet op te roepen. En dat kun je doen door heel realistisch te werken, maar ook met een simpele cirkel en drie puntjes.
Ik ben dol op details en gebruik altijd veel documentatiemateriaal. Soms verstikken die details en dat realisme me ook wel. In De uitvinding van Hugo Cabret wilde ik de korrelige gloed van de oude zwart-witfilms oproepen. Daarom heb ik alle plaatjes uit het boek uiteindelijk op een kwart van de afgedrukte grootte getekend. Het zijn dus heel kleine tekeningen. Vaak werkte ik met een vergrootglas. Daarna heb ik ze uitvergroot, waardoor er wat ‘lucht’ tussen de lijnen ontstaat. Dat had ik ooit gezien bij een tentoonstelling van originelen van Maurice Sendak, onder andere zijn illustraties voor het boek Brundibar van Tony Kushner. Die tekeningen zijn ontzettend klein. Maar in druk geeft dat – nadat ze sterk zijn uitvergroot – een heel licht, luchtig effect. Dat wilde ik ook. En het gaat natuurlijk sneller, hè. Je hoeft minder grote vlakken vol te tekenen.”
Je legt in je boek bij de persoon Georges Méliès sterk de nadruk op zijn verleden als illusionist. Dat is een opvallende parallel met een van je eerste boeken, The Houdini box. Harry Houdini liet als boeienkoning mensen ook in illusies geloven.
„Ja, dat is wel een rode draad in mijn werk. Ik ben altijd verzot geweest op magie en goochelarij. Ik vind het prachtig hoe illusionisten ons de kans bieden te geloven in wonderen, een gevoel van verwondering weten op te roepen. Dat is iets waar we in het dagelijks leven maar al te vaak geen oog voor hebben. Van Houdini dachten sommige mensen in de jaren ’ 20 dat hij echt over speciale krachten beschikte. Magie: dat hij zichzelf in rook kon doen opgaan en dat soort dingen. Maar hij zei altijd: ‘Nee, het is geen magie, ik weet gewoon meer dan jullie. Ik begrijp hoe mensen denken en weet hoe ik dingen voor elkaar kan krijgen.’
Houdini was vooral goed in ontsnappingstrucs. Wanneer hij zichzelf uit een levensbedreigende situatie – geboeid en al opgesloten in een kist die in een rivier werd gegooid – wist te redden, ontsnapte ook zijn publiek. Hij leek een wisse dood tegemoet te gaan, maar wist daar onderuit te komen. Ik denk dat zijn toeschouwers dan het gevoel kregen dat ook zij konden ontsnappen aan wat henzelf achtervolgde of dwars zat. Dat is wat kunst ook doet. Want naar mijn idee was Houdini een groot kunstenaar. Het gevoel dat hij zijn publiek gaf, is wat iedereen zoekt in boeken, in het theater, in de bioscoop. Het is niet letterlijk magie, maar het is iemand die verbanden legt die andere mensen niet leggen. Of die de wereld toont op een manier zoals je hem nog niet eerder had bekeken.
Tijdens het werk aan De uitvinding van Hugo Cabret had ik er op verschillende plekken voor kunnen kiezen echte toverkunsten in het boek op te voeren. Of geesten, of andere metafysische zaken. Op zich had het gekund. Maar ik heb dat bewust niet gedaan. Ik wilde dat alle gebeurtenissen in principe echt hadden kunnen gebeuren. Het boek moest een magische sfeer ademen, een sfeer van verwondering oproepen, zonder onwaarschijnlijk te worden. Dat laatste was heel belangrijk voor me. Het is wat Mélìès en Houdini hebben gedaan: ze boden hun publiek de kans iets te zien en geloven wat het anders nooit zou geloven.”
Gepubliceerd in ZozoLala 156 (2007)
Zie voor meer informatie over het boek de uitgebreide Engelstalige themawebstek: www.theinventionofhugocabret.com. Daar is onder andere Méliès’ korte film Le voyage dans la lune te bewonderen (en de videoclip die The Smashing Pumpkins erop baseerden). Ook zijn er foto’s te bewonderen van Brian Selznick aan het werk (compleet met vergrootglas), zijn studiereizen naar Parijs en nog veel, veel meer. De Nederlandse vertaling van The Invention of Hugo Cabret verscheen bij uitgeverij Mynx.
Strip? (kader)
De uitvinding van Hugo Cabret is geen stripboek als alle andere. Sommigen vinden het zelfs helemaal geen strip, maar eerder een heel rijk geïllustreerd leesboek. Feit is dat Brian Selznick een belangrijk deel van zijn – sfeervolle – verhaal vertelt in rake beelden. Waarom zou zijn boek dan in de stripwinkel misstaan?
De uitvinding van Hugo Cabret is een boek over film. Over de vroege film van eind 19e, begin 20e eeuw, de periode waarin de beeldtaal van de film werd uitgevonden door filmmakers als Georges Méliès. Brian Selznick heeft zich gretig laten inspireren door de pioniersgeest van Méliès en zijn mede-filmtovenaars. In zijn boek goochelt hij erop los met gedurfde beeldovergangen, historische nieuwsfoto’s en beeldcitaten uit de films van (uiteraard) Georges Méliès, Harold Lloyd en de gebroeders Lumière. Aardig is dat hij op een gegeven moment een doos met tekeningen van Méliès laat omvallen. Schetsen met allerlei ideeën voor films. Zo legt de tekenaar Selznick een direct verband tussen zijn eigen medium en het onderwerp van zijn boek: beeldverhaal en film. Uiteindelijk komen ze beide voort uit dezelfde bron: de menselijke verbeeldingskracht. Wie er zo tegenaan kijkt, hoeft alleen nog de eerste pagina van De uitvinding van Hugo Cabret te lezen: voor je het weet ben je dan al halverwege Selznicks vuistdikke stripboek.