Étienne Davodeau houdt van open eindes
Thrillers, reisstrips, kinderstrips en documentaires. In de loop van twaalf jaar stripmaken heeft Étienne Davodeau (1965) ze allemaal op zijn naam gebracht. Zijn nieuwste boek De val is een psychologisch drama. Het speelt zich af in een dorpje in West-Frankrijk, op tweehonderd meter van Davodeaus eigen huis.
In De val komen alle grote thema’s van het Franse platteland samen: familiebanden, vergrijzing, conservatisme, ambachtelijkheid en christendom. Davodeau vertelt het verhaal van een gezin dat de zomer doorbrengt in het ouderlijk huis. Het gezin draait om Jeanne, die samenwoont met haar tweede man. Jeannes moeder dementeert en samen met haar man en kinderen ontruimt Jeanne haar ouderlijk huis voor de verkoop. Moeder scharrelt onbegrijpend tussen de dozen door, broer Simon breekt bijna zijn nek op zijn mountain bike en de slonzige huisvriend Toussaint bereikt een keerpunt in zijn leven. Geen van alle gebeurtenissen die de loop van de wereldgeschiedenis zullen veranderen. Toch doen ze ertoe.
Huis
“De mensen die hier verderop in de straat in het huis van Jeannes moeder wonen, vonden het prachtig,” zegt Davodeau. “Het verhaal sprak hen aan en ze vonden het erg leuk om hun dagelijkse woonomgeving terug te zien in een boek. Tenminste, de buitenkant. Want hun interieur heb ik natuurlijk niet gebruikt, dat vond ik te persoonlijk.
Ik was erg blij dat ze me toestemming gaven hun huis in beeld te mogen brengen. Het paste precies bij wat ik wilde vertellen. Het is een huis dat wat van de straat af ligt, gescheiden van de andere huizen. Je kunt er ongemerkt zien wat er in de andere huizen gebeurt. Dat gegeven kwam van pas bij het uitwerken van het scenario. Het huis is bijna zelf een personage.”
Davodeau liet zich inspireren door zijn dagelijkse omgeving. Eigenlijk doet hij dat altijd, zegt hij. Hij gebruikt altijd mensen, decors, situaties die hij om zich heen ziet.
“Voor mij is dat heel natuurlijk. Ik voel me nu eenmaal niet geroepen om verhalen te vertellen over het leven van een miljardair op de Bahama’s met playmates om zich heen. Dat is niet wat ik elke dag om me heen zie. Ik zou zulke verhalen natuurlijk wel kúnnen tekenen – en mijn collega’s doen dat ook volop – maar dan zou ik van meet af aan het verhaal van iemand anders vertellen. Dan zou ik variaties maken op bekende verhalen en dat is niet waarom ik strips ben gaan tekenen. Strips zijn voor mij meer dan alleen escapisme.”
Intiem
Dat blijkt ook uit de strip Rural! die Davodeau tekende voor De val. Rural! is een documentaire over de aanleg van een snelweg bij Davodeau in de buurt. De hoofdrol in het boek is weggelegd voor Davodeaus buren, die een ecologische boerderij hebben. De nieuwe snelweg zou hun perceel in tweeën snijden. Davodeau toont hun verzet tegen de weg. Maar ook de dagelijkse gang van zaken op de boerderij: het zaaien en oogsten, het papierwerk, de geboorte van een kalf.
Met Rural! wil Davodeau het beeld van zijn regio bijstellen. Vandaar het uitroepteken achter de titel. Niks pittoresk en rustiek, op Davodeaus ‘platteland!’ liggen glasvezelkabels in de grond, rijdt de TGV af en aan, en is er een nieuwe autoweg nodig om de overbelaste oude provinciale weg te ontlasten. De vraag is alleen waar die nieuwe weg precies moet lopen. Welke boeren hebben daarbij de meeste zeggenschap? En moeten er alleen afslagen komen bij de grote steden, of ook bij de dorpen?
Davodeaus onconventionele stripdocumentaire sprak tot de verbeelding. Van Rural! werden 14.000 exemplaren verkocht. Inmiddels mag hij zich artistiek directeur noemen van een collectie stripdocumentaires bij de Franse uitgever Delcourt.
“Net als De val is Rural! een intiem verhaal. Strips zijn daar volgens mij erg geschikt voor. Ook al horen actiestrips tot de best verkopende titels, ik vind dat film eigenlijk beter met actie en spektakel uit de voeten kan. In een donkere zaal met overdonderend geluid laat je je gemakkelijk meeslepen. Ik denk niet dat strip film daarin kan overtreffen. De kracht van strips ligt veel meer in verhalen op een menselijke schaal. Je leest strips op je gemak, in je eigen tempo, in je eentje… Strips zijn daardoor minder spectaculair, maar ze kunnen des te beter ontroeren.”
Waarnemer
Davodeau neemt duidelijk stelling in zijn boek. Zijn sympathie ligt bij de mensen die naar zijn zin niet voldoende worden gehoord. Naar de PR-medewerker van het wegenbouwbedrijf maakt hij plagerig een lange neus. Zijn budget voor publiciteit is groot genoeg, schrijft hij. Zijn mening valt gratis in kleurendruk en op glossy papier te lezen in elke openbare instelling van de betrokken gemeenten. Hij heeft de aandacht in Davodeaus boek niet nodig.
Opmerkelijk aan Rural! is dat Davodeau de mensen die hij wél sprak, de gelegenheid bood zijn verhaal voor publicatie te lezen. Lazen ze iets waarin ze zichzelf niet herkenden, dan hadden ze het recht die passages te veranderen.
“Ik deed dat vooral omdat ik feitelijke missers wilde vermijden, bijvoorbeeld als het ging over de werkwijze op de boerderij. De mensen hadden alleen zeggenschap over wat zij zelf in het boek zeiden. Over mijn commentaar – geschreven in de eerste persoon – of over de manier waarop ik hen in beeld bracht, hadden ze niets te vertellen. Daar is iedereen mee akkoord gegaan – op één persoon na. Zij komt nu niet in het boek voor.
Het gaat om een vrouw die invloed had op de loop van de route van de snelweg. Toen ik haar liet zien wat ik daarvan had gemaakt, was ze bang dat ze zou overkomen als iemand die op weinig democratische wijze te werk was gegaan. Dus toen heb ik de scène met haar geschrapt. Het was nog vroeg tijdens het werk aan het verhaal, dus het vormde geen breuk. Ik denk niet dat het aan de uiteindelijke versie van Rural! is af te zien.”
Ruggengraat
In Rural! brengt Davodeau zichzelf nadrukkelijk als waarnemer in beeld. Hij is druk in de weer met blocnote en fototoestel – tot tekenend op een tractor aan toe – als om te onderstrepen dat het zíjn versie van de gebeurtenissen is die hij weergeeft. Voor hem vormt deze werkwijze de ruggengraat van non-fictie.
“Voor Rural! ben ik eerst met een ander onderwerp voor een documentaire aan de slag gegaan. Dat was de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije. Ik werkte met getuigenissen van mensen die die oorlog hebben meegemaakt, onder wie enkele ooms van mij. Uiteindelijk heb ik dit project echter moeten afblazen. Het probleem zat hem erin dat ik niet zelf bij de gebeurtenissen aanwezig was. Ik luisterde naar de verhalen van mijn ooms en anderen, maar ik maakte zelf niets mee. Daardoor kreeg ik het niet in een geschikte vorm gegoten. Bij Rural! was ik ter plaatse. Ik stond middenin de actie. Zo kon ik opeens wel een ritme voor het verhaal vinden. Als je bij een documentaire als verteller zelf een rol speelt, geeft dat bijna vanzelf ruggengraat aan je verhaal.
Ik wil trouwens niet beweren dat je alleen zo documentaires kunt maken. Dat bewijst bijvoorbeeld Emmanuel Guibert in zijn strip De fotograaf. Niet hij is daarin de hoofdpersoon, maar de fotograaf Didier Lefèvre. Guibert zelf komt er – net als trouwens in zijn andere documentaire La Guerre d’Alan – niet in voor. Hij kan echter heel goed in de huid van iemand anders kruipen. Het kan dus wel, alleen zie ik het mezelf niet doen.”
Vrijheid
Terug naar De val. Vond Davodeau het niet vreemd om na de documentaire Rural! weer terug te keren naar de fictie?
“Nee, ik zie het niet als een breuk. Voor mij is het allemaal strip. Mijn fictiestrips zijn ook allemaal realistisch. Voor mij zijn documentaires min of meer hetzelfde, maar dan net wat verder doorgevoerd. Dan ontleen ik echt al mijn verhaalgegevens aan de realiteit. Maar echt verschil maakt het voor mij niet. Het voelt voor mij heel natuurlijk om fictie en documentaire af te wisselen in verschillende boeken.
Het werk aan Rural! heeft me hooguit verhaaltechnisch wat meer vertrouwen gegeven. In een documentaire voer je echte mensen en plekken op, maar die spreken allerminst vanzelf. Je moet alles geloofwaardig brengen en dat vraagt om een goede verhalende vorm. Want je beslist niet zelf over wat je gaat vertellen. Je bent gebonden aan wat zich in de realiteit voordoet. Als je dan daarna aan een fictief verhaal begint, is dat makkelijker. Dan ben je meer op je gemak, heb je meer vrijheid bij het bedenken van de personages. Daarom vind ik het leuk om fictie en documentaire af te wisselen.”
Open
Davodeau schreef en tekende De val in zijn eentje. Maar dat wil niet zeggen dat hij er helemaal alleen voor stond. Midden jaren tachtig ging hij naar de kunstacademie van Rennes, waar hij een aantal gelijkgestemde stripliefhebbers tegen het lijf liep. Onder hen de broers Fred en Jean-Luc Simon, beiden bekend van de actiestrip Rails, en Joub, die samen met Davodeau de kinderstrip Max et Zoé tekent. Samen richtten ze een eigen stripstudio op, Studio Psurde. De studio bestaat inmiddels niet meer als werkplek, maar als vriendenclub zien de tekenaars van Psurde elkaar nog regelmatig. Zij becommentariëren bij die gelegenheden elkaars werk. Zo ook De val.
“We kennen elkaar al heel lang en kunnen goed met elkaar opschieten. Ik weet van hen dat ze me niet zullen sparen. Ze hoeven maar een kleine onvolkomenheid te zien en ze zeggen het meteen. Dat geldt ook voor mijn vrouw. Zij is ook een goede kritische lezer.
Daar heb ik bij De val bijvoorbeeld veel aan gehad bij de scènes waarin de oude bouwvakker vertelt over zijn vrouw die overleden is. Zoiets wordt heel snel sentimenteel – en dat wilde ik niet. Dus die passages heb ik laten lezen met de vraag: kan het zo wel? Klinken er nu niet te veel violen op de achtergrond?
Ook bij het einde van boeken zijn hun onbarmhartige blikken erg handig. Ik houd van open eindes. Daarbij is het altijd lastig om in te schatten of ze wel echt werken. Bij De val was dat ook zo. Dan wordt niet duidelijk wie nu precies wat weet van het verleden. Dat is typisch zo’n einde waarbij ik de blikken van anderen nodig heb om te weten of het goed werkt.”
Licht
Gaandeweg De val raken de verschillende verhaallijnen steeds meer met elkaar verstrengeld. Aanvankelijk ogen de gebeurtenissen uit het leven van de hoofdpersonen nogal alledaags. Maar die terloopsheid is schijn. Davodeau heeft zijn verhaal knap en hecht opgebouwd.
Zo spieden Jeannes kinderen in het begin door een roestig luik naar de bouwvakkers die het huis aan de overkant verbouwen. De door roest verteerde gaatjes in het luik laten fijne lichtstraaltjes door. Later wordt de vorderende dementie van Jeannes moeder steeds duidelijker. Dan merkt Simon lollig tegen de kinderen op dat hun oma ‘gaatjes’ in haar hoofd heeft. Nog wat later zien we Toussaint in een beslissende scène vol vertwijfeling knielen onder een nachtelijke hemel. Dan valt opeens op: de hemel is niet volmaakt. Er zitten gaatjes in. Hoe kan het ook anders, in een boek van een auteur die nadrukkelijk meer wil dan alleen amuseren?
“Ik vind dat strips zowel door het publiek als door veel makers niet genoeg op waarde geschat worden. Met mijn werk wil ik laten zien dat het medium meer te bieden heeft dan meestal wordt gedacht. Strips kunnen – net als de andere kunsten – de alledaagse werkelijkheid opnieuw betoveren. Ze kunnen de lezers zich doen realiseren: dat zag ik altijd al om me heen, maar ik had het nog niet eerder bewust opgemerkt. Mensen erop wijzen dat er dicht bij hen dingen zijn die het opmerken waard zijn. Mooie dingen, waarom niet? Dat zij omgeven zijn door betekenis. Noem het boeken die niet ophouden na het lezen van de laatste pagina. Dingen die je bijblijven.”
Gepubliceerd in ZozoLala 136 (2004)
Kader
Etienne Davodeau is onder Nederlandstalige lezers vooral bekend door zijn psychologische thriller De stroman. Enkelen kennen hem nog van het drieluik De vrienden van Saltiel dat hij voor De stroman publiceerde. In het Frans verscheen de afgelopen twaalf jaar echter elk jaar minimaal één boek van zijn hand. Een selectie:
De vrienden van Saltiel: 3 delen (Dargaud, 1992-1994) – Drieluik over creativiteit. Het laatste deel gaat over het opnemen van een film met als verhaal de plot van deel één: een van de vele vormexperimenten waaraan de jonge Davodeau zich in deze reeks overgeeft.
De stroman (Dargaud, 1996) – Franse kruimeldief denkt zijn grote slag te slaan. Zijn razende vlucht over de Franse autoroutes brengt hem ergens anders dan hij verwachtte. Zinderende road comic. Winnaar Stripschapprijs Buitenland 1996.
Quelques jours avec un menteur (Delcourt, 1997) – Lange zwart-witstrip op romanformaat over een groep dertigers die in een afgelegen berghut terugblikt op wat er van hun hoop en dromen geworden is. Semi-autobiografische herinneringen aan de vriendenclub van Studio Psurde. Nog altijd de persoonlijke favoriet van Davodeau.
Le réflexe de survie (Delcourt, 1998) – Thriller over een jongeman die een weerloze bejaarde moet neerschieten op een afgelegen stationnetje. Davodeaus antwoord op Quentin Tarantino.
La gloire d’Albert (Delcourt, 1999) – Rechts-radicale lokale politicus groeit uit tot nationale held. Half thriller, half satire.
Rural! (Delcourt, 2001) – Stripdocumentaire over het lokale verzet tegen de aanleg van een snelweg in de buurt van Angers. Davodeaus bestseller.
L’atelier (PMJ Éd., 2002) – Davodeau als gastdocent op een middelbare school. Heb je een scenario nodig om een strip te kunnen maken? Davodeau improviseert met zijn leerlingen. Zijn meest vrije strip tot nu toe.
Le tour des miracles (Delcourt, 2003) – Surrealisme op het Franse platteland. Bewerking van een vergeten roman van chansonnier Georges Brassens, geschreven door Davodeau en warm in beeld gebracht door David Prudhomme.
Max et Zoé: 5 delen (Delcourt, 1999-nu) – Kinderstrip op scenario van Davodeau getekend door Studio Psurde-vriend Joub. Max en Zoé beleven avonturen op de vrachtwagen van hun vader.
De val (Dupuis, 2004) – Psychologische strip over de liefde en het verstrijken van de tijd. Evenwichtig en zelfverzekerd.
Familiegeschiedenis (kader)
De moeder van Etienne Davodeau werkte in een schoenenfabriek niet ver van zijn huidige woonplaats. Zijn vader in een fabriek die lampen voor de eerste generaties televisie maakte. Zij vormen samen met Davodeau de hoofdpersonen in zijn nieuwste boek, een stripdocumentaire die medio 2005 bij uitgeverij Delcourt moet verschijnen.
Davodeau: “Mijn nieuwe boek gaat over de levensloop van mijn ouders en over de beweging waar zij deel van hebben uitgemaakt. Het is een erg specifiek milieu: heel rechts en katholiek, maar tegelijkertijd geëmancipeerd. De wereld van het christelijk geïnspireerde vakbondswerk.
Net als bij Rural! zal ik mezelf weer in het boek opvoeren. Ik ben te zien terwijl ik mijn ouders interview, maar ook als kind wanneer ik zelf een rol in het verhaal ga spelen. Ik ben geboren in 1965, dus mijn eerste herinneringen stammen van net na 1968.
Het wordt een boek waarin ik net als in mijn strip L’atelier improviseer. Ik heb nog geen verhaallijnen opgeschreven. Momenteel ontmoet ik veel mensen en doe ik onderzoek in de vakbondsarchieven, maar er staat nog weinig vast. Ik laat het toeval zijn werk doen. Uiteindelijk wil ik een portret maken van dat vakbondsmilieu. Laten zien dat vaak als vanzelfsprekend ervaren ‘arbeidsvoorwaarden’ niet vanzelf zijn ontstaan, maar dat mensen daarvoor zelf de handen uit de mouwen hebben moeten steken.”
Hoogtijdagen (kader)
Davodeaus tijd als student aan de kunstacademie van Rennes viel samen met de hoogtijdagen van het roemruchte Franse stripinformatieblad Les Cahiers de la bande dessinée. Het blad had op de jonge stripmaker een belangrijke invloed. Davodeau: “De kritiek van de Cahiers was in die periode erg diepgaand en analytisch. Heel formeel ook. Dat sprak me erg aan, want ik maakte zelf strips op een meer instinctieve manier. Ik vond het geweldig dat mensen zich echt op de taal van de strip richtten, hoe die taal werkte. Dat is mijn debuutreeks De vrienden van Saltiel goed aan te zien. In die tijd was ik gefascineerd door de eigenheid van de taal van de strip. Ik experimenteerde met de ruimte op de platen, met de leesrichting. De rest – het verhaal, de personages – kwam in die tijd in mijn ogen pas op de tweede plaats. Daar ben ik later gelukkig meer van losgekomen. De stukken in de Cahiers maakten duidelijk dat strips meer konden zijn dan eenpaginagags en grote neuzen. Ik heb er veel van geleerd, ook al hadden ik en mijn medestudenten er ook de nodige kritiek op. Het was soms wel erg academisch.
Als ik mensen moet noemen die maximaal gebruik hebben gemaakt van de eigenheid van de taal van de strip, dan denk ik aan F’Murr – die ik erg ondergewaardeerd vind – of wijlen Michel Crespin (1955-2001). Vooral Crespins oude werk, zoals Armalite 16 of zijn stripbundel Attentes. Daarin liet hij zien wat strip was, hoe een strippagina kan werken, hoe belangrijk het ritme van een pagina is, hoe de plaatjes samen een geheel vormen, et cetera. Het was tegelijkertijd heel grafisch en – heel belangrijk – verhalend. Bij Baru zie je dat ook. Hij werkt klassiek en tegelijkertijd zitten zijn strips geraffineerd in elkaar. Ze zijn toegankelijk en niet buiten de vorm van strip denkbaar.”
Gepubliceerd in ZozoLala 136 (2004)