Charles Burns fileert het mysterie van de puberteit
Een buitenwijk van Seattle, ergens in de jaren zeventig. De tiener Keith gaat samen met een vriend langs bij vage kennissen. Aan de muur hangen rockposters, er gaan jointjes rond. Keith staat op en loopt naar de keuken om wat biertjes te halen. Het licht in de gang is stuk, in de verte klinkt wat gerommel. In de keuken kijkt een aantrekkelijke jonge vrouw Keith aan: “O hi, you scared me!” Het is warm, ze draagt alleen een topje. Boven haar billen kronkelt een palingvormige staart.
‘Zwart gat’ hangt aan elkaar van de rake beelden. Verleidelijke beelden. Verontrustende beelden. De Amerikaanse vijftiger Charles Burns weet als geen ander te behagen én te geselen met zijn potlood en penseel. Burns’ vriendelijke kant is al jaren in trek als illustrator en reclametekenaar. Honderdduizenden mensen kennen zijn werk van reclamecampagnes voor frisdrank en snoep, zijn illustraties en omslagen voor ‘Rolling Stone’, ‘New York Times Magazine’ en vele andere media. Burns’ stijl is krachtig, helder, sensueel. De tekenaar uit Philadelphia weet wat zijn opdrachtgevers willen zien. Dat is alleen niet hoe hij tegen de wereld aankijkt. Achter de schone schijn van de ingezonden mededelingen en de wervende plaatjes ziet hij een heel andere werkelijkheid. Zorgvuldig ontworpen snoepwikkels belanden als vuilnis op de grond. Het lekker ogende voedsel uit de hamburgerketen stilt de honger maar kort. De mooie plaatjes uit de reclame spelen gehaaid in op universele verlangens zonder die te kunnen bevredigen. Wanneer Charles Burns om zich heen kijkt, ziet hij haarscherp de keerzijde van de wereld van de reclame, van het lekker jong en jezelf zijn. Een keerzijde die hij al jarenlang toont in duistere horrorstrips – net zo verleidelijk vormgegeven als zijn reclamewerk. In 2004 verscheen met ‘Black Hole’ zijn meest ambitieuze strip tot nu toe, sinds deze zomer ook beschikbaar in Nederlandse vertaling.
Persoonlijk
In ‘Zwart gat’ lopen bijna alleen maar tieners rond. Mensen boven de dertig zijn toch al praktisch dood, de jongeren hebben genoeg aan elkaar. Ze experimenteren erop los met seks, drugs en rock-’n-roll, maar vroeg of laat stuiten ze op een lekkere meid met een staart. Of op een leuke vent met een tweede mond verstopt onder zijn coltrui. Keith en zijn leeftijdgenoten lopen voortdurend het risico te worden besmet door een seksueel overdraagbare ziekte. Eén vrijpartij met een besmette partner en voor je het weet trekt de huid van je neus weg, je haar valt uit, of er groeien tentakels op je voorhoofd. De ergste gevallen hebben zich teruggetrokken in een tentenkamp, ergens diep in de bossen. Ook voor Keith ziet het er niet goed uit. Hij kan de aantrekkingskracht van de vrouw met de staart niet weerstaan. Ook hem wachten de bossen.
Charles Burns heeft tien jaar lang aan ‘Zwart gat’ gewerkt, van midden jaren negentig tot 2004. De stripmaker benadrukt dat hij meer wilde maken dan een parabel over de paranoia sfeer rond aids in de jaren dat hij aan zijn boek begon. ‘Zwart gat’ is bedoeld als een meer algemene blik onder de gordel – in de levensfase waarin daar de meeste actie waarneembaar is. De eerste reacties van zijn lezers wijzen erop dat dit over komt, zegt Burns. “Heel wat mensen zeiden me: ‘This story is about my life. Ben je toevallig ook opgegroeid in Idaho? Je hebt echt weten vast te leggen wat ik voelde toen ik daar opgroeide.’ Ik vond het wel grappig dat te horen van mensen van heel verschillende leeftijden, afkomstig uit heel verschillende plaatsen. Kennelijk herkenden ze allemaal iets persoonlijks in het verhaal. Het is voor mij heel bevredigend dat mensen ‘Zwart gat’ niet alleen lezen als een verhaal over Seattle in de jaren zeventig, als een verhaal over een specifieke tijd en plaats die ik toevallig uit ervaring goed ken, maar als een meer algemeen verhaal over jonge mensen die proberen hun tienerjaren te overleven.”
Trance
‘Zwart gat’ is niet Burns’ eerste verhaal over tieners met een seksueel overdraagbare ziekte. En al helemaal niet zijn eerste verhaal met rake horrorbeelden. Al vanaf zijn beginjaren geeft de tekenaar blijk van zijn voorliefde voor het groteske en afschrikwekkende. In allerlei obscure en minder obscure publicaties stort hij zich op het afkluiven van de griezelclichés uit de B-films die hij begin jaren zestig als kind op tv en in horrorcomics als ‘Vault of Horror’ voorbij zag komen. Het idee van mainstream-beelden die plotseling kunnen omslaan in iets vreselijks houdt hem al decennia lang bezig. Een overzicht van die korte horrorverhalen is te vinden in de drie luxe delen van de ‘Charles Burns Library’ (Burns heeft inmiddels koffietafelstatus bereikt). In het deel gewijd aan de kale tiener Tony Delmonte, beter bekend als Big Baby, staat het korte verhaal ‘Teen Plague’, dat in 1989 verscheen in het legendarische stripblad ‘Raw’ van Art Spiegelman en Françoise Mouly. Het verhaal speelt in een buitenwijk, waar een babysitter door buitenaardsen is besmet en zich vergrijpt aan nietsvermoedende jongemannen bij wie ze oogbalvormige parasieten implanteert. De beeldtaal van ‘Zwart gat’ werpt in ‘Teen Plague’ al deels zijn schaduw vooruit, maar het verhaal zelf is een even griezelige als lachwekkende shocker. “Zo heb ik nog een paar korte verhalen getekend over zieke tieners,” zegt Burns. “Dat sprak me aan als een manier om de puberteit nader te bekijken. Maar na een tijdje realiseerde ik me dat het thema sterk genoeg was voor een meer omvattend werk. Het bevatte elementen die ik niet goed genoeg had uitgewerkt. Het belangrijkste was dat ik dichter bij de personages wilde komen en me niet alleen wilde concentreren op die besmettelijke tienerziekte. Ik wilde het veel persoonlijker aanpakken en de personages veel verder uitwerken dan ik tot dan toe had gedaan.” Burns wilde minder schermen met mutanten, buitenaardsen en vervaarlijke monsters, en dichter bij de werkelijkheid komen. Dieper onderhuids. ‘De meer psychologische kant van horror heeft me altijd geïnteresseerd, meer dan de Hollywood-kant ervan. In ‘Zwart gat’ gebruik ik gewelddadige en erotische beelden bijvoorbeeld op een heel specifieke manier. Als de personages in seksuele situaties belanden, probeer ik die echt als geloofwaardige seksuele situaties neer te zetten. Als iets wat verder gaat dan ‘Playboy’-erotiek, alleen bedoeld om het publiek te kietelen. Hetzelfde met geweld. Er komt in ‘Zwart gat’ op zich niet veel expliciet geweld voor, maar wanneer het zover is komt het hopelijk echt realistisch over. Dan kun je niet rustig achterover leunen, maar dwingt het je als het goed is bijna tot een fysieke reactie.”
Helemaal soepel gaat begin jaren negentig de overgang van grappige horrorpastiche naar onderkoelde psychologische thriller niet. Bij de eerste pogingen ‘Zwart gat’ op papier te krijgen gooit Burns het resultaat weg. Hij vindt de personages nog niet overtuigend genoeg. Ook het ritme van het verhaal heeft hij niet meteen te pakken. Het doet hem nog te veel aan het vertrouwde kortebaanwerk denken. ‘Zwart gat’ moet traag, meeslepend en strotvernauwend herkenbaar worden. “Ik wilde dat het boek een soort trance-achtige traagheid zou hebben. Heel anders dan mijn eerdere werk. Ik wilde dit keer echt de tijd nemen voor de scènes. Ik heb het verteltempo bewust laag gehouden om de lezer echt een gevoel te geven voor de locaties en de personages. Delen van het verhaal zijn heel dramatisch, andere delen juist heel ingetogen. Beide zijn even belangrijk. Er blijft wat te raden over, iets mysterieus. Dat was wat ik wilde.”
Surreëel
‘Zwart gat’ heeft een sterke beeldende kracht. Sommige beelden uit de strip staan nog lang op het netvlies gebrand. Het meisje met de staart. De zeeslang onder de rots. De onderarm op het bospad. Het zijn indringende beelden, waar Burns zorgvuldig naartoe werkt door voortdurend een gevoel van onderhuidse dreiging op te roepen. Het boek wemelt van de seksuele symbolen, die een bezwerend gevoel van dreiging en besmetting oproepen. Burns: “Those are images burning in my brain. Ze blijven maar terugkeren. Dat begint al meteen op de eerste pagina’s. Tijdens de biologieles wordt een kikker ontleed, op zich niks bijzonders. Zoiets gebeurt op elke high school in Amerika. Alleen krijgt Keith na het opensnijden van het beest een voorgevoel van wat er allemaal staat te gebeuren. Dan verschijnen allemaal beelden die later zullen terugkeren: een slang, glasscherven, joints, een pistool. Die staan daar niet toevallig. Als je op de eerste pagina’s een pistool toont, dan moet dat later in het boek wel een rol spelen. Of die kikker: later in het verhaal komen dikkopjes voor, die zoals bekend uitgroeien tot kikkers, net zoals de tieners fysiek veranderen… Mensen lezen daar misschien vrij snel overheen, maar later in het boek zullen ze wel een soort herkenning voelen. Het is moeilijk te analyseren en dat doe ik ook liever niet. Maar ik houd van dat soort lagen in het verhaal. Die bieden een soort rijkdom, sfeer. Als je het boek dan herleest, komt het allemaal weer terug en dan ontdek je weer nieuwe dingen.”
Het effect dat Burns met zijn beelden wil bereiken blijft iets ongrijpbaars houden. Totdat hij begint te vertellen over de Kuifje-strips die hij begin jaren zestig als een van de weinige Amerikaanse lezers toevallig in handen krijgt. De jonge Burns kon nog niet eens lezen, toch zou ‘Het geheim van de Eenhoorn’ hem zijn leven lang bijblijven. Burns: “Kuifje is op een gegeven moment ontvoerd en gevangengezet in een enorme kelder onder een kasteel. Opeens klinkt er een stem die vanuit het niets lijkt te komen. Je ziet dat Kuifje bang is. Op die leeftijd had ik natuurlijk geen idee wat er aan de hand was. De stem komt uit een intercom in de muur, maar ik had nog nooit een intercom gezien. Kuifje loopt voorzichtig op de muur toe en praat dan met de bad guys boven de grond. Het was zo’n surreëel beeld: een tekstballon die uit de muur komt. Dat soort beelden, dat soort ideeën, is heel krachtig voor mij. Het heeft een enorme invloed op me gehad en ik haal die boeken nog altijd wel eens uit de kast. Ook omdat ze zo mooi gemaakt zijn, natuurlijk. Die heldere verhalen en die heel precies weergegeven wereld. Je ziet in de vroege verhalen bijvoorbeeld ook het appartement van Kuifje. Heel alledaags, dat wekt de indruk dat hij ook gewoon mensen over de vloer had en zo. Het roept het beeld op van een grotere wereld, van iets wat verder gaat dan alleen een rechttoe rechtaan avonturenverhaal.”
De associatie van ‘Zwart gat’ met Hergés brave padvinder-journalist ligt niet meteen voor de hand. Afgezien van de heldere tekenstijl, waarbij zo ongeveer elke bladnerf en elke schaamhaar afgemeten in beeld komt, ligt Burns’ hart toch vooral bij de oude griezelfilms en goedkope horrorcomics uit zijn vroege jeugd. Net als zijn generatiegenoten kan de Amerikaan in zijn tienerjaren de vruchten plukken van de Summer of love en alles wat daarop volgde. Voor Burns beperkte zich dat niet tot meisjes, drugs en het urenlang beluisteren van Pink Floyds ‘The Dark Side of the Moon’. Voor hem was het ook een natuurlijke kennismaking met de underground comix van mensen als S. Clay Wilson en Robert Crumb. Tekenaars die niet geremd door taboes hun fantasieën op papier zetten. Burns: “Het werk van S. Clay Wilson waardeer ik nog altijd. Maar hij was misschien wat eenzijdig. Op een gegeven moment krijg je wel door dat hij geïnteresseerd is in motorrijders en piraten. En motorrijders en piraten, en motorrijders en piraten… Heel leuk, maar alleen tot op zekere hoogte. Crumb daarentegen had veel meer invloed op mij. Zijn werk had een soort diepte die ook met de jaren interessant is gebleven. Ik had toen ook precies de goede leeftijd ervoor. In artistiek opzicht is hij altijd blijven groeien en ik volg zijn werk nog altijd. Crumb is altijd nieuwe dingen blijven proberen. Daar houd ik van. He did not just stay in his comfort zone. Dat probeer ik ook. In mijn vroege werk deed ik toch altijd stiekem een beetje aan zelfcensuur. Ik voelde me ongemakkelijk bij expliciet pornografische en gewelddadige situaties. Pas met ‘Zwart gat’ heb ik elke vorm van zelfcensuur achterwege durven laten.”
Gepubliceerd in Stripgids 16 (2009)
X’ed Out (kader)
Op de schutbladen van de drie delen van de ‘Charles Burns Library’ prijkt hetzelfde behangetje als op de schutbladen van ‘Kuifje’. Het achterplat van Burns’ comic ‘De vloek van de Molleman’ is een soort demonische variant op de klassieke panoramatekening achterop de Kuifje-albums. Burns’ voorliefde voor Hergé is bekend. En zal binnenkort nog bekender worden, vertelt hij.
Momenteel werk ik aan een strip met als werktitel ‘X’ed Out’. Die titel verwijst naar het doorstrepen van iets met allemaal x’en. Het wordt een verhaal in twee delen van 56 pagina’s in een klassiek – en hier in Amerika ongebruikelijk – Francobelgisch albumformaat. Het eerste deel heb ik inmiddels af, voor het tweede ben ik momenteel veel aan het schrijven. Een uitgever en een publicatiedatum kan ik nog niet noemen. Het zal op zijn vroegst 2010 worden.
Het tweeluik is geïnspireerd op het werk van Hergé, maar ook op dat van schrijver William Burroughs (1914-1997). ‘X’ed Out’ speelt eind jaren zeventig, in de tijd dat in de VS de punk begint op te komen. In die jaren was er veel belangstelling voor Burroughs en zijn cut-up techniek van verhalen vertellen. De hoofdpersoon van de strip is daarin geïnteresseerd en ik gebruik ook een soort collagetechniek die is geënt op de experimentele verhalen van Burroughs. Daarnaast loopt er in de strip ook een personage rond – en nu moet ik even goed opletten wat ik zeg – dat doet denken aan Kuifje. Het Amerikaanse publiek zal dat misschien niet meteen opvallen, maar in Europa zal iedereen die sfeer meteen herkennen. Er lopen verschillende verhaallijnen door elkaar en daarvoor gebruik ik verschillende tekenstijlen: een soort klare lijn en een stijl die meer bij ‘Zwart gat’ aansluit. Ook werk ik dit keer in kleur, waarbij ik probeer de kleur ook echt een verhalende rol te laten spelen. Daardoor moet ik mijn stijl aanpassen en gebruik ik minder zwart in mijn tekeningen. Of ik hier nog iets aan wil toevoegen? Nou, misschien alleen dat er ook een groene foetus in voorkomt en heel veel eieren.”
Mensen die meer werk van Charles Burns willen zien, kunnen nu alvast terecht bij de dvd van de animatiefilm ‘Peur(s) du noir’, waaraan Burns in 2007 een korte horrorfilm bijdroeg. Dit najaar verschijnt bovendien de bloemlezing ‘Best American Comics’, waarvoor Burns dit keer als gastredacteur het kruim van de Amerikaanse strip heeft geselecteerd. En intussen hangt er nog altijd een verfilming van ‘Zwart gat’ in de lucht door David Fincher, de regisseur van o.a. ‘Se7en’ en ‘The Fight Club’. Onder anderen Neil Gaiman heeft hiervoor een scenario geschreven, maar het project blijft steeds opnieuw in de ijskast steken.
Spreekt deze tekst je aan? Dan lees je mogelijk ook graag: