“Ik vraag me af… Waarom mensen zo dom zijn… Waarom voeren ze oorlog?”
“Wat een zinloze vragen.”
Hugo Pratt, Zeewind
Hugo Pratts reeks De Woestijnschorpioenen heeft altijd in de schaduw gestaan van zijn successtrip Corto Maltese. Toch biedt ook De Woestijnschorpioenen een bijzondere mix van exotisch avontuur, vervreemding en grafisch genot. Genoeg om de jonge Zwitser Wazem (1970) te doen afreizen naar de Ethiopische woestijn.
Aan het begin van zijn carrière tekent Hugo Pratt (1927-1995) jarenlang oorlogsstrips. Op scenario van Hector Oesterheld creëert hij de oorlogscorrespondent Ernie Pike, wiens avonturen onlangs nog opnieuw in het Nederlands zijn uitgebracht. Samen met Alberto Ongaro bedenkt hij Sgt. Kirk en Legion extranjera. Voor het Londense agentschap Fleetway volgen korte verhalen voor War Picture Library en Battle Picture Library. In 1969 is het mooi geweest.
Dan zet Pratt de eerste lijnen op papier van De Woestijnschorpioenen. Ook een oorlogsstrip, maar dan met een geheel andere invalshoek. Het is alsof Pratt na al die jaren niet meer gelooft in actie en heroïek. Hij plant zijn ontwortelde helden aan het begin van de Tweede Wereldoorlog doodleuk midden in de woestijn, ergens in de onafzienbare, bloedhete zandduinen tussen Libië en Ethiopië. Daar mogen zijn hoofdpersoon Koïnsky, een Poolse militair die de Blitzkrieg in Warschau heeft overleefd, en zijn kameraden het verder zelf uitzoeken. Voor veel actie hoeven ze niet bang te zijn. De frontlijn verschuift voortdurend en in de woestijn weet vanwege de haperende communicatielijnen eigenlijk niemand meer precies wie er nu aan de winnende hand is. De Duitsers rukken op. Of toch de Fransen? De Italianen krijgen de overhand. Maar waarom komen daar dan Britse vliegtuigen aan? Gelaten ondergaan Koïnsky en zijn mannen hun missies. Altijd zijn ze wel ergens naar op weg, maar zelden weet iemand nog precies waarheen, laat staan waarom.
Onderweg
Pratts verhalen over de Woestijnschorpioenen laten zich maar moeilijk navertellen. Zijn personages moeten overleven in een vreemde omgeving. Hun precieze strategische belang in de strijd is volstrekt onduidelijk. Ze zijn niet meer dan pionnen op een onafzienbaar schaakbord. Begin en einde van de reeks zijn wat dat betreft veelzeggend. Het eerste verhaal van zijn nieuwe helden noemt Pratt zonder met zijn ogen te knipperen N.T.M. in Giaraboeb – N.T.M. van Niets Te Melden. En op de laatste pagina van het album Zeewind uit 1994 vertrekt Koïnsky vermomd en al op een nieuwe missie. Nergens heen. Zo veel jaar onderweg, zo veel zand, zo veel doden gezien en nog niets bereikt. Maken Koïnsky en zijn mannen dan helemaal niks mee? Toch wel. Voortdurend is er een partij die op ze loert. Nu eens stuiten ze op een vijandig fort, dan weer worden ze op de hielen gezeten door sinistere nomaden, die hun overwonnen vijanden met graagte schijnen te castreren. En ondertussen praten ze heel wat af.
Regelmatig nemen de teksten zelfs meer plek in dan Pratts tekeningen. Dan volstaat Pratt met een eenvoudig silhouet van het gezicht van het personage dat aan het woord is. Eindeloos wordt er gespeculeerd wie of wat nu weer de grootste dreiging van dat moment vormt. Zijn het de wrede, castrerende Danakil? Of toch de plots opduikende Duitse grenspatrouilles? Als een soort Quentin Tarantino avant la lettre laat Pratt zijn personages er ongeremd op los emmeren. De onzekerheid verdwijnt nooit helemaal. En dat is dan alleen nog maar op de momenten dat er een poging wordt gedaan tot een zinnig gesprek. Want het pad van De Woestijnschorpioenen wordt herhaaldelijk gekruist door een ware freak show aan figuren die de weg helemaal kwijt zijn. Neem de hopeloos romantische dwazen die in het album Frivole gesprekken in Moululhe diep in de woestijn eindeloos liggen te zwijmelen bij de aanblik van de maan. Of anders de geheimzinnige inheemse killer Cush, die zonder aarzelen schorpioenen in zijn mond steekt. Om nog maar te zwijgen van de zweterige commandant van een Italiaans fort, die aria’s zingt voor zijn verveelde manschappen en het houdt met een topless lokale schone die niet wil praten.
Medaille
Na het overlijden van Hugo Pratt in 1995 leek het gedaan met De Woestijnschorpioenen. Koïnsky zou zijn laatste missie nooit volbrengen. Maar daarin is inmiddels verandering gekomen. De jonge Zwitser Pierre Wazem zet de dooltocht van Pratt voort. Op zich is het opmerkelijk dat uitgerekend Wazem het stokje van Pratt overneemt. Door de jaren heen heeft Pratt met vele assistenten gewerkt, die – vaak duidelijk zichtbaar – nauwgezet de juiste schroefjes en insignes tekenden op de pantserwagens en vliegtuigen, waar de auteur kennelijk zelf het geduld of de zin niet voor had. Lele Vianello (1951) is bijvoorbeeld zo’n assistent. Hij tekende met Pratt aan een achtergrondboek over Corto Maltese in Venetië (Le guide de Venise, Gids van Venetië) en leverde in 1993 ook een eigen, duidelijk op Pratt geënte strip af, Le fanfaron (De snoever). Toch viel uiteindelijk niet de keuze op Vianello of een van zijn collega’s, maar op Wazem.
In het sterfjaar van Pratt was Wazem pas 25 jaar oud, dus zo verbazingwekkend is het niet dat hij Pratt nooit persoonlijk heeft geassisteerd. Echt van zich spreken deed Wazem pas vier jaar na Pratts dood met de dikke strippocket Bretagne. Bretagne is een indringend verhaal in zwart-wit over een oude Bretonse officier die terugblikt op zijn militaire carrière. Terwijl de officier zijn medaille voor goede verdiensten op de borst krijgt gespeld, gaan zijn gedachten terug naar de tijd dat hij diende in een woestijnoorlog. Samen met zijn manschappen was hij met een bommenwerper op een missie om een vijandelijk fort te vernietigen. Tijdens de vlucht kwam het gezelschap in een zware zandstorm terecht en moest het vliegtuig een noodlanding maken. Ternauwernood wisten de officier en zijn kameraden levend uit de woestijn te komen. Eén van hen moesten ze dood in de woestijn achterlaten. Later kregen ze te horen dat het vijandige fort al tijden leeg stond. Ze hadden hun leven gewaagd om een leeg fort te bombarderen.
Schets
Doet het gegeven van Bretagne al denken aan De Woestijnschorpioenen, Wazems tekenstijl neemt het laatste beetje twijfel meteen weg. Hij tekent zogezegd ‘Pratter dan Pratt’. Zo mogelijk nog meer dan zijn grote voorbeeld laat hij weg wat hij weg kan laten. Als twee lijnen volstaan om een klif mee aan te duiden, dan zal Wazem er geen drie gebruiken. De verbeeldingskracht van de lezer doet de rest. Het is een soort minimalisme dat Pratt zelf in later werk als Argentijnse tango en De macumba van een gringo tot grote hoogten heeft gebracht. De tekstloze passages die hij in deze strips opvoert, een spel van sobere lijnen, vegen en vlakken en wit, heel veel wit, worden tot het hoogtepunt van zijn werk gerekend. Ze suggereren een omgeving, situatie of gevoel die de fantasie van de lezer maximaal prikkelen. Het leven en de emotie lijken als het ware van de pagina’s af te stralen, net zoals de los uit de pols neergezette lijnen van een schets vaak sprekender zijn dan een nauwgezet uitgewerkte tekening.
Daarbij komt dat Wazem zijn stijl twee generaties na Pratt heeft kunnen ontwikkelen. Pratt moest wachten tot eind jaren zestig voordat hij de klassieker De ballade van de zilte zee als ‘striproman’ kon publiceren: als lang verhaal in één deel, los van de beperkingen van een standaardaantal (vaak 48) pagina’s. Veel stripmakers beschouwen De ballade nu nog als een doorbraak vanwege die mogelijkheid om los van een vaste stripserie een lang, op zichzelf staand verhaal te kunnen vertellen (zie ZozoLala 110, red.). Tegen de tijd dat Wazem serieus werk begint te publiceren, is die grotere vrijheid gemeengoed geworden. Bretagne hangt aan elkaar van de lang uitgesponnen scènes om een maximum aan sfeer op te roepen. En dat is Wazems versie van De Woestijnschorpioenen ook goed aan te zien.
Indrukken
Koorts, het eerste deel van Wazems Woestijnschorpioenen, verschijnt begin dit jaar in Frankrijk, precies op tijd voor het ‘Pratt-jaar’ ter herdenking van diens tiende sterfdag. Tegelijkertijd met de strip verschijnt het achtergrondboek Éthiopie. La trace du Scorpion (Ethiopië. Het spoor van de Schorpioen), met daarin biografische teksten van Pratt en zijn in Addis-Abeba woonachtige vriend Jean-Claude Guilbert, mooie maar nogal overbodige foto’s van land en volk en een verhelderend interview met Wazem zelf. Openhartig doet de Zwitser uit de doeken dat hij eerst nogal slappe knieën kreeg bij de gedachte in de voetsporen van Pratt te gaan treden. “Ik voelde eerst echt angst. Want je raakt toch aan een mythe. (…) Maar later besloot ik het te zien als een avontuur. (…) Ook om te voorkomen dat ik, zeg, over vijftien jaar in de kroeg zou zitten en dan met een oude-mannenstem zou mijmeren: ‘Ja, in het jaar 2004 had ik het werk van Hugo Pratt kunnen voortzetten.’ En dat iedereen dan tegen me zou zeggen: ‘Ja Wazem, we weten het! We kennen je verhaal!’ Dat wilde ik niet meemaken.”
Eerst was het de bedoeling dat Wazem Koorts alleen maar zou tekenen. Pratts voormalige reismaat Guilbert had immers al een kant en klaar scenario klaarliggen. “Hij had gedegen werk afgeleverd,” vertelde Wazem aan het stripblad BoDoï, “maar het was ook erg journalistiek en historisch verantwoord. Guilbert had duidelijk zijn best gedaan voor wijlen zijn oude vriend, maar het lag me totaal niet. Ik heb meer een romantische inslag, ben minder op feiten gericht dan hij. Gelukkig had Guilbert daar begrip voor.” Grootmoedig legt Guilbert zijn scenario terzijde en volstaat hij ermee Wazem samen met de fotograaf Marco d’Anna en de beheerster van Pratts erven (annex zijn vroegere inkleurster) Patrizia Zanotti twee weken lang rond te leiden in het land dat hij inmiddels door en door kent. Wazem tekent tijdens de reis door Ethiopië een heel schetsboek vol – deels te zien in Het spoor van de Schorpioen – en bedenkt na thuiskomst op basis van zijn eigen indrukken van de trip een nieuw verhaal. Daarbij streeft hij ernaar recht te doen aan het werk van zijn grote voorbeeld. “Verhalen die doortrokken zijn van magie, een romantische sfeer, met ondoorgrondelijke personages (…) die onzegbare geheimen met zich mee lijken te dragen,” verduidelijkt hij in Het spoor van de Schorpioen. Dat is waar hij met zijn versie van De Woestijnschorpioenen ook op uit is. Plus dezelfde grafische aanpak uiteraard: “Ik heb me altijd heel erg aangetrokken gevoeld tot de elegantie van zijn lijn. Geweldig, een soort Italiaanse grafiek, heel luchtig en sensueel. Sommige pagina’s uit Argentijnse tango of Fabel van Venetië heb ik altijd enorm bewonderd. Er gebeurt bijna niets. Je ziet alleen wat beelden zonder tekst, sfeer, steelse blikken… Dat heb ik altijd magnifiek gevonden.”
Romanticus
De openingspagina’s van Koorts beloven al meteen veel goeds. Als in een koortsdroom ziet de lezer Venetië voor zich opdoemen. De eeuwenoude huizen en kanalen baden in een bleek maanlicht. Koïnsky slentert door de nachtelijke straatjes en werpt melancholiek een blik omhoog. De sikkelvormige hoofdrolspeler uit Frivole gesprekken in Moululhe staat nog altijd trouw op zijn post. De Poolse kapitein is niet zomaar in Venetië. Hij komt er afrekenen met zijn verleden. Met de pafferige Italiaan Antonio Boselli, die hem in Ethiopië naar het leven stond.
Wazem blijkt de eerdere delen van De Woestijnschorpioenen grondig te hebben gelezen. Koïnsky’s reisgezellen uit Zeewind keren in Koorts weer terug. Zij zetten hun tocht door de woestijn voort in het gezelschap van de rücksichtslose, spotzieke Boselli en de raadselachtige inheemse krijgster Ghula. Ook is de kale, neurotische schlemiel Guerrino Modena weer van de partij. Nog steeds wordt hij door zijn medereizigers niet voor vol aangezien. En nog steeds lijkt hem dat niet echt te deren, zolang hij maar kan doorleuteren over heldenmoed en geavanceerde wapensystemen.
Behalve Pratts freak show neemt Wazem ook zijn snedige dialogen over. Het oeverloze gebabbel van Boselli en Modena is al indrukwekkend. Daar komt onderweg nog een wijsneuzige, pratende schorpioen bij. Koïnsky loopt hem al ijlend tegen het lijf. “Ik ben een Woestijnschorpioen en ik heb een opdracht,” probeert de luitenant hem zijn reis te verklaren. “Wat een rare soldaat ben jij,” sneert het woestijndier. “Een romanticus, dat ben je, altijd aangetrokken door het vuur. Dat is de enige reden waarom je in deze woestijn bent. Wat ga je met de woestijn doen als je gewonnen hebt? Mooie verovering, kapitein… Mooie verovering…”
Horizon
Pratt had het niet stijlvoller kunnen doen. De raadsels van de geüniformeerde dolenden in de woestijn blijven in Koorts intact. Wazem heeft de bedoelingen van zijn voorganger nagenoeg volmaakt kunnen navoelen. Hij permitteert zich zelfs nog een extra plaagstootje.
In het nawoord van Het spoor van de Schorpioen wordt opgemerkt dat Pratt het voornemen had om De Woestijnschorpioenen te laten eindigen in Venetië, zijn geboortestad. Dat is waar Koïnsky’s omzwervingen uiteindelijk toe hadden moeten leiden. Met Koorts is hij dankzij Wazem inmiddels daadwerkelijk in Venetië beland. Wat zijn finale reisdoel had moeten zijn, blijkt echter niet meer te zijn dan het begin van nieuwe omzwervingen. Koïnsky had het kunnen weten: je kunt misschien afrekenen met je verleden, maar de tijd zet je daarmee niet stil. Pratt en Wazem hebben het hem – en ons – keer op keer laten zien. In de woestijn blijft de horizon altijd wijken.
Gepubliceerd in ZozoLala 145 (2006)