Ook wie nooit strips leest, kent zijn werk waarschijnlijk wel. Al was het maar van grafische ontwerpen voor Tori Amos, John Cale en The Rolling Stones, illustraties voor speelse kinderboeken als ‘Coraline’ en ‘The Day I Swapped My Dad for a Goldfish’, of de avondvullende animatiefilm ‘MirrorMask’. De knoestige beeldtaal van multitalent Dave McKean (1963) blijft in elk medium herkenbaar, constateert Toon Dohmen.
De basis voor zijn herkenbare beeldtaal legt de veelzijdige Brit eind jaren tachtig in zijn stripboeken. Als twintiger begint hij na het afronden van de kunstacademie heel conventioneel met het maken van genrestrips: de thriller ‘Black Orchid’ en de superheldenstrip ‘Arkham Asylum’. Daarin leeft hij zijn tekentechnische kwaliteiten volledig uit. De boeken staan vol gelikt geschilderde plaatjes, uitgewerkt tot in minutieus detail. Een arbeidsintensieve werkwijze, waar McKean na een paar jaar genoeg van krijgt. Hij werkt vaak urenlang aan zijn strippagina’s, maar zijn publiek leest ze in luttele seconden. Als reactie daarop maakt hij samen met de (dan nog niet wereldberoemde) schrijver Neil Gaiman in 1992 het boek ‘Ruis’. Daarin confronteren ze een filmregisseur van middelbare leeftijd met zijn naderende dood. Dit kleine, menselijke verhaal verpakken McKean en Gaiman in een uitzinnig vormgegeven reflectie op het creatieve werk van de man. Alle registers gaan open: kleurenkopieën, koffievlekken, fotocollages, gevonden voorwerpen, niets is te gek. Meer dan de makkelijk leesbare, eenduidige stripplaatjes maken de associatieve beeldenreeksen de vragen van de hoofdpersoon invoelbaar. Net als de stervende filmregisseur krijgen McKeans lezers geen pasklare antwoorden. Je moet de tijd nemen om zelf het signaal uit de ruis te trekken – het snel omslaan van de bladzijden helpt je niet verder.
‘Ruis’ is voor McKean een bevrijdende ervaring. Eindelijk heeft hij een beeldtaal gevonden waarmee hij kan uitdrukken wat hij wil. Hij vergelijkt zijn benadering graag met die van filmmaker Andrej Tarkovski (1932-1986). Tarkovski’s films dwingen met hun minutenlange shots van munten en stromend water tot traagheid. De beelden voeren de kijkers niet willoos mee, maar belonen aandachtig kijken. Nadrukkelijk waakt McKean ervoor deze benadering te reserveren voor een kleine club gelijkgestemden. Hij heeft een verklaarde hekel aan snobisme. De aanblik van een wit paard in een wei is voor sommige mensen een levensveranderende ervaring, anderen zegt het niets. Dit betekent niet dat er met deze laatste groep iets mis is, alleen dat McKean zich het recht voorbehoudt – met foto’s, schilderijen, digitale media, films, strips – zijn eigen witte paarden na te jagen.
Eind jaren negentig resulteert deze artistieke drijfjacht in het monumentale, vijfhonderd pagina’s dikke solowerk ‘Cages’. Daarin gaat McKean tekeer met drukke, ‘Ruis’-achtige collages, die hij betekenis geeft door ze in te bedden in uitgesponnen, sober getekende, met onderkoelde humor gebrachte hoofdstukken. Met die uitgebalanceerde stijl, waarin naast Tarkovski invloeden van Egon Schiele en Lorenzo Mattotti te herkennen zijn, dringt McKean in ‘Cages’ door tot het hart van het alledaagse: een kat die over straat sluipt, een omhelzing in een keuken, jazzmuzikanten die zichzelf verliezen in hun muziek, het worden gebeurtenissen van wereldbelang. McKean wordt artistiek volwassen op het moment dat de digitalisering van de cultuur in volle gang is. Opvallend genoeg hamert de Brit er al vroeg op dat zijn computer voor hem louter een hulpmiddel is, geen doel op zich. Waar veel digitaal geproduceerde beelden kil en steriel ogen, slaagt hij erin zijn werk levend en herkenbaar te houden. Heel sfeervol zijn de omslagontwerpen voor de comicreeks ‘The Sandman’ (eind vorige eeuw gebundeld uitgebracht in ‘Dustcovers’, een bijbel voor designstudenten op de drempel van het digitale tijdperk). Op die omslagen voegt McKean handgemaakte tekeningen en schilderwerk digitaal naadloos samen met foto’s van stukken textiel en roestig metaal – en wekt zo hele werelden tot leven. De Brit mag dan dagelijks voor zijn beeldscherm kruipen, zijn digitaal gemaakte beelden houden altijd iets organisch. Ze ogen nooit gladjes of (God forbid) gephotoshopt, maar blijven knoestig. Doorleefd. Voor McKean ligt daar de kern. Juist in het onvolmaakte herkent hij emotionele zeggingskracht. Als jazzliefhebber en pianist – hij moest als tiener kiezen tussen het conservatorium of de kunstacademie – verbaast hem dat niet. Of zoals hijzelf zegt: ‘Ik vergelijk het graag met het geluid van een saxofoon of piano op een synthesizer. Dat blijft altijd vlak en doods klinken en haalt het nooit bij het echte instrument.’
Gepubliceerd in Stripgids 21 (2010)
5 x McKean (kader)
Violent Cases
(samen met Neil Gaiman, Escape Books, 1987, Engelstalig; Nederlandse vertaling aangekondigd voor najaar 2010 door Nona Arte Comics)
Boekdebuut van McKean én schrijver Neil Gaiman. Psychologische thriller met ‘Godfather’-trekjes. Maar ook een stemmige reflectie op de kronkelwegen van het menselijk geheugen. McKean gaat los met extreme perspectieven, sfeervolle collages en succulente winegums.
Batman: Arkham Asylum
(samen met Grant Morrison, DC Comics, 1989, Engelstalig)
Kaskrakende Batman-anders-strip. Een krankzinnigengesticht is overgenomen door de patiënten, onder wie The Joker: aan Batman de taak orde op zaken te stellen. Na ‘Black Orchid’ de tweede (en laatste) mainstream-strip voor de jonge McKean, waarin hij de gevleermuisde wreker met donderend visueel geweld tot het randje van de waanzin drijft.
Ruis
(samen met Neil Gaiman, Sherpa, 1992; uitgebreide Engelstalige herdruk Dark Horse, 2007)
Keerpunt in McKeans werk. Psychologische strip over een filmregisseur die te horen krijgt dat hij nog maar enkele maanden te leven heeft. Hij werkt dapper door aan zijn laatste film terwijl de tijd genadeloos voort tikt. Fictie en werkelijkheid schuiven steeds meer in elkaar, gelikte stripplaatjes en prikkelende visuele ruis laten zich steeds moeilijker scheiden. Onder de titel ‘Signal to Noise’ ook verschenen als uitgebreide herdruk en (jawel) overtuigend BBC-hoorspel.
Cages
(Kitchen Sink, 1998; herdruk Dark Horse, najaar 2010, Engelstalig)
Wat maakt het leven zinvol? Die vraag staat centraal in McKeans eerste, 500 pagina’s tellende solowerk. In een uitgepuurde stijl vertelt hij hoe een jonge, net verhuisde schilder langzaam zijn omgeving leert kennen. McKean kruidt zijn meesterlijke ode aan de creativiteit met sluipende katten, mannetjes met bolhoeden, de onechte broer van Salman Rushdie en een niet te zuinige scheut magisch realisme.
Slow Chocolate Autopsy
(samen met Iain Sinclair, Phoenix, 1997, Engelstalig)
Associatieve reis door de Britse hoofdstad. Poging om ook buiten de stripwereld voet aan de grond te krijgen met een hybride strip-roman in samenwerking met de Britse schrijver-dichter-psychogeograaf Iain Sinclair (tevens een belangrijke inspirator voor Alan Moores ‘From Hell’). Hoofdpersoon Norton kan Londen niet verlaten, maar hij kan wel reizen door de tijd, wat resulteert in uitdagende, poëtische beschouwingen over de stedelijke ruimte. McKean voor gevorderden.