“Het doet pijn tussen zo veel mensen. Ik kom liever ’s avonds buiten. Als de straten verlaten zijn.” Zo begint Paradijs op aarde, het ingetogen debuut van de Vlaming Stijn Gisquière (1975).
Denk nu niet dat de jonge Gentenaar zelf mensenschuw is. Hij mag zichzelf dan omschrijven als “geen podiumbeest”, meteen daarop moet hij hartelijk grinniken. Gezonde zelfspot – en gelijk de verklaring waarom hij niet zoals zijn vriend en collega Lectrr aan stand-up comedy doet. Maar Stijn Gisquière komt dus graag buiten. Hij is reislustig en geeft een avondcursus stripmaken aan de kunstacademie van Gent. Wel is het zo dat de personages in Paradijs op aarde nerdy anti-helden zijn. Mensen voor wie het leven eigenlijk een maatje te groot is. “Het eerste album maakt nogal een zwaarmoedige indruk,” geeft Gisquière toe. Daarom werkt hij momenteel aan een vervolg. Hij heeft genoeg ideeën voor een tweede boek, waarin hij de tobberige personages uit Paradijs op aarde een luchtiger draai wil geven. “Uiteindelijk wil ik korte verhalen vertellen over alledaagse mensen met alledaagse problemen. Een beetje zoals in de Vlaamse televisieserie In de gloria: met gevoel voor ironie, maar tegelijk aan de ironie voorbij.”
Opvallend aan Gisquière’s dolende personages is de stilistische hechtheid waarmee hij ze weergeeft. Telkens korte portretten van drie pagina’s, getekend in iele lijnen, aangezet met matte kleuren tegen zwarte kaders. Een duidelijk herkenbare eigen stijl, die Gisquière terugvoert tot zijn tijd aan de stripopleiding van de Brusselse kunstacademie Sint-Lukas, waar hij les kreeg van mensen als Nix, Johan de Moor en Pascal Lefèvre. “Daar heb ik zoveel geleerd,” vertelt Gisquière enthousiast. “Toen ik naar het Sint-Lukas ging, wilde ik avonturenstrips maken, grappige verhalen. Daar ben ik op de academie helemaal vanaf gestapt. Tijdens de colleges kwam ik in aanraking met stripgenres die ik nog nooit eerder had gezien: underground, manga. Dat was een schok, waardoor ik bewust ben gaan zoeken naar een eigen stijl. Bij mijn medestudenten van toen zie je dat trouwens ook, bijvoorbeeld bij Guido Devadder en Bram Devens.”
Net als die medestudenten kan Stijn Gisquière publiceren in het blad Ink van Sint-Lukasdocent annex uitgever Johan Stuyck. Het blad – inmiddels ter ziele – staat direct aan de basis van Paradijs op aarde. “Ink zat in de undergroundsfeer, maar was wel verzorgd uitgegeven. Je kon ermee voor de dag komen bij andere tijdschriften en uitgevers. Tegelijkertijd werd er niet meteen van je verwacht dat je verhalen perfect waren.” Zo ontstaan van Ink tot Ink de korte verhalen die tezamen Paradijs op aarde vormen. Stijn Gisquière krijgt steeds duidelijker het idee dat hij zijn eigen stijl gevonden heeft. “Die staat geheel ten dienste van de verhalen. De psychologie van de personages is voor mij heel belangrijk. Dat is waarom ik de hoofden altijd wat uitvergroot. Alles moet eerst en vooral functioneel zijn.” Dat geldt ook voor Gisquière’s opvallende kleurgebruik. Zijn kleuren zijn sober en gecontroleerd. “Vaak breng ik een ontwikkeling aan in die kleuren. Van koude kleuren naar warme, bijvoorbeeld. Zo draait het verhaal Rood om rood worden, blozen. Dat zie je terug in het kleurgebruik. Nicolas de Crécy werkt ook zo. Hij wisselt vaak van oranje naar zeegroene sferen. Heel mooi en effectief, vind ik.”
Naast strips maakt Gisquière ook cartoons en wandschilderingen. In een stijl die dicht aan schurkt tegen die van zijn melancholieke strips. Ironisch genoeg zijn deze beelden bedoeld om de mensen op te vrolijken. Zo prijkt een muurschildering van Gisquière aan de rand van een desolaat marktplein in het Estse dorp Paldiski. Hij heeft de schildering gemaakt tijdens een van zijn vele reizen met de vredesorganisatie Vrijwillige Internationale Aktie. “Het was een troosteloze plek met alleen grijze flatgebouwen. Wij hebben toen samen met lokale vrijwilligers aan de bewoners gevraagd waar ze zich aan optrokken. Dat bleek de lokale vuurtoren te zijn.” En zo fleurt die vuurtoren nu – geholpen door het licht uit de ramen in de wand – het plein wat op. “Tegenwoordig blijven er meer mensen zitten op het plein, ze vinden het nu minder troosteloos.”
Een groter compliment kan de Gentse twintiger zich eigenlijk niet indenken. Hij zegt bij herhaling dat hij erop uit is “de mensen te raken”. Mensen te laten meegenieten van zijn eigen passie voor tekenen en het beeldverhaal. “Wat ik geweldig vind aan strips als expressiemiddel, is dat ze zo eenvoudig te maken zijn. Je hebt er alleen potlood en papier voor nodig. Dan gaat er meteen een wereld voor je open. Je begint met een lijn. Eerst heeft die nog geen betekenis. Maar als je hem dan verder trekt en het juiste parcours laat volgen, staat daar plotseling een figuurtje waar je betekenis aan kunt geven. Dat blijft mij fascineren.”
Gepubliceerd in ZozoLala 139 (2004)