Ideeën kunnen onze wereld ingrijpend veranderen. Dat ondervond boekhandelaar Vespasiano da Bisticci (1421-1498) als geen ander. Tijdens de Italiaanse renaissance maakte hij van zeer nabij de overgang van het handgeschreven naar het gedrukte boek mee. Hierdoor konden ideeën veel sneller en massaler verspreid worden – met sociale gevolgen die onze wereld diepgaand hebben veranderd. Hoezo suggestieve parallellen met de opkomst van de huidige digitale cultuur? Een ode aan de menselijke nieuwsgierigheid en technologische innovatie, maar vooral ook aan het boek als kennisdrager. (Vertaling van The Bookseller of Florence: Vespasiano da Bisticci and the Manuscripts that Illuminated the Renaissance voor De Bezige Bij, 2021)
Citaten uit de pers
‘Fascinerende biografie. (…) Ross King heeft het leven van deze door de vooruitgang verpletterde Florentijn met flair opgetekend. (…) Het boek bulkt van de intrigerende personages, gruwelijke oorlogen, moord en doodslag, wetenschappelijke ruzies en religieuze stammenstrijd. (…) Vespasiano da Bisticci heeft zich onder moeilijke omstandigheden onvermoeibaar ingespannen om kennis te verspreiden. Daarvoor verdient hij een standbeeld – en dit boek is dat geworden.’ Bart Funnekotter in NRC Handelsblad
‘De bibliofiel met inkt in de aderen zal genieten van deze geschiedenis.’ Niels Morsink in Humo
‘Indrukwekkend verhaal (…) over het gouden tijdperk van Florence, de bakermat van de Italiaanse renaissance. (…) King [leeft] zich heerlijk uit met allerlei verbazende anekdotes en weetjes.’ Marijke Laurense in Trouw
Inspiratie
Tijdens het werk aan De boekhandelaar van Florence heb ik dankbaar inspiratie geput uit deze nET eCHT media. Daarnaast heb ik deze vertaling mede kunnen maken dankzij een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds.
Leesfragment
Veel Florentijnen meenden met Vespasiano dat hun stad een gouden tijd meemaakte. ‘Ik prijs mezelf gelukkig in deze voorspoedige tijd geboren te zijn,’ schreef een dichter wiens geboorte toevallig samenviel met Vespasiano’s eerste jaren in de Boekhandelstraat. Iedereen vond Florence een fraaie, rijke stad waarin tal van uitzonderlijk getalenteerde mensen rondliepen. ‘Deze stad is zo groots,’ schreef een vriend van Niccolò Niccoli, ‘woorden schieten tekort om hem te beschrijven.’ Niet dat dit veel Florentijnen ervan weerhield om hun woonplaats geestdriftig aan te prijzen. Ze roemden de Florentijnse kerken en paleizen, de schone straten, de vier stenen bruggen over de taankleurige stroom van de Arno en de machtige stadswallen voorzien van vijftien poorten en tachtig torens. Ze zongen de lof van het welvarende platteland dat achter deze wallen lag, van de rijke boerenbedrijven, de weelderige wijngaarden en de honderden elegante villa’s verspreid op de omliggende hellingen, waar een bries vaak welkome koelte bood. ‘Een aanblik waarvan geen mens ooit genoeg zal krijgen,’ besloot Niccoli’s vriend. ‘De hele streek kan met recht gelden als een aards paradijs dat qua schoonheid en luchtige harmonie nergens ter wereld zijn gelijke kent.’
Al dit heerlijks was de verdienste van de Florentijnen zelf. Hun bijzondere aanleg dankten ze volgens velen aan hun illustere voorgangers, de oude Romeinen, die de stad omstreeks 80 v.Chr. hadden gesticht. Dante had Florence rond het jaar 1305 ‘la bellissima e famosissima figlia di Roma’ genoemd (‘de mooiste en roemrijkste dochter van Rome’). Van de Romeinse oorsprong van de stad waren nog enkele sporen bewaard gebleven, zoals ruïnes van aquaducten, gewelven en theaters, evenals, naar verluidt, het Baptisterium (door veel Florentijnen ten onrechte aangezien voor een oude tempel gewijd aan Mars die door toedoen van vroege christenen een nieuwe functie had gekregen). Feitelijk telde Florence minder Romeinse overblijfselen dan veel andere Italiaanse plaatsen, en de Florentijnen hadden dan ook net zo goed kunnen stellen dat de nalatenschap van de Romeinen eerder af te zien was aan hun eigen recente prestaties dan aan die paar afbrokkelende steenhopen die toevallig bewaard waren gebleven.
Deze verworvenheden werden alom geroemd. De bankiers en wolhandelaren uit Florence, die overal ter wereld, van Londen tot Constantinopel, eigen kantoren en agenten hadden, maakten de stad ongekend rijk. Met dit geld werden de vele paleizen en kerken betaald, evenals de standbeelden en fresco’s die deze verfraaiden en zelfs de schitterende kathedraal waarboven Brunelleschi’s koepel een steeds vastere vorm aannam. Filippo Brunelleschi was een typisch voorbeeld van het soort onstuitbare genieën dat de Florentijnen schijnbaar moeiteloos wisten voort te brengen, of het nu in de bouwkunst was, de beeldhouw- of schilderkunst of de literatuur. ‘Tegenwoordig,’ zo schreef een trotse Florentijn die een panorama van het artistieke leven in de stad schetste, ‘zien we talloze kunstvormen tot bloei komen op een manier die in Italië al tien eeuwen niet meer is vertoond’ – oftewel sinds de ondergang van het Romeinse Rijk. ‘O, mannen uit antieke tijden,’ besloot hij, ‘het Gouden Tijdperk valt in het niet bij de tijd waarin we momenteel leven.’
In onze eigen tijd wordt doorgaans een andere term gebruikt om de vijftiende eeuw als het ‘Gouden Tijdperk’ van Florence mee aan te duiden. Een eeuw na Vespasiano’s geboorte begonnen Italiaanse schrijvers het woord rinascita te gebruiken om deze buitengewone culturele bloeitijd mee te beschrijven, waarmee ze de grandioze ontwikkeling in de beeldende kunst en letteren aanduidden als de ‘wedergeboorte’ van de klassieke oudheid. Het zou gaan om het herstel en de heropleving van de esthetische en morele waarden van de oude Romeinen en hun voorgangers, de oude Grieken. In de negentiende eeuw kreeg dit verlangen om een ver en rijk verleden weer terug te halen een meer fameuze en beklijvende benaming toen de historicus Jules Michelet het in 1855 ‘la Renaissance’ noemde. Deze Franse term voor een Italiaans fenomeen had in de vergetelheid kunnen raken als hij niet was overgenomen in een uitzonderlijk invloedrijk boek dat in 1860 in Bazel verscheen: Jacob Burckhardts Die Kultur der Renaissance in Italien.
Burckhardt was een Zwitserse hoogleraar geschiedenis die de winter van 1847 op 1848 in Rome had doorgebracht. Tijdens zijn verblijf las hij een boek dat was gebaseerd op een oud handschrift dat een Italiaanse kardinaal kort tevoren in de bibliotheek van het Vaticaan had ontdekt en dat in 1839 voor het eerst in druk verscheen onder de titel Vitae CIII virorum illustrium (‘Over het leven van 103 illustere mannen’). Volgens de uitgever was het werk geschreven door Vespasiano Fiorentino (‘Vespasiano de Florentijn’), over wie in 1839 vrijwel niets bekend was. Het werk bevatte levensbeschrijvingen van beroemde mannen (en één vrouw) uit de vijftiende eeuw: van pausen, koningen, hertogen, kardinalen en bisschoppen tot verscheidene geleerden en schrijvers, onder wie Niccoli en Poggio. Deze illustere persoonlijkheden hadden één ding met elkaar gemeen: Vespasiano had ze allemaal persoonlijk gekend. Sterker nog, het waren bijna allemaal goede vrienden of trouwe klanten van hem geweest. Hij stelde dat hij ‘heel wat informatie’ over hen kon bieden en hun levensschetsen had geschreven ‘om te voorkomen dat hun faam ooit zal kunnen verbleken’.
De herontdekking van Vespasiano’s geschrift waarin hij de lof zingt van de gouden eeuw van Florence zou verstrekkende gevolgen hebben. Burckhardt was naar Rome gekomen met de bedoeling het tweedelige handboek over kunstgeschiedenis bij te werken dat zijn voorganger Franz Kugler had geschreven. Maar toen hij deze reeks levensbeschrijvingen las, verschoof zijn belangstelling algauw van de beeldende kunst naar het opwindende geestesleven dat oprees uit Vespasiano’s tekst: van schilderijen en standbeelden naar handschriften en bibliotheken. De goed ingevoerde boekhandelaar bleek een fantastische gids die zijn lezers meenam op een meeslepende reis door zijn eeuw. Vespasiano was, zo verklaarde Burckhardt, ‘voor de Florentijnse beschaving in de vijftiende eeuw een eersteklas bron’, die zijn diepgaande kennis dankte aan het feit dat hij meer dan vijftig jaar lang iedereen had gekend die er op politiek of cultureel gebied een rol van betekenis had gespeeld. Burckhardt was gegrepen en geïnspireerd door deze beschrijving van een wereld van vorsten, filosofen en prelaten die schitterende bibliotheken aanlegden en manuscripten verzamelden of lieten vervaardigen van Latijnse en Griekse klassieke teksten die eeuwenlang over het hoofd waren gezien of verloren waren gewaand. Vespasiano’s geschrift zette hem op het spoor van de geestelijke ontwikkelingen en prestaties van de vijftiende eeuw, een ‘wedergeboorte van de klassieke oudheid’ die ‘de wereld van het Westen heeft beheerst’.
Voor Burckhardts verhandeling ging iets soortgelijks op. Deze groeide uit tot een van de beroemdste geschiedenisboeken ooit, (in de woorden van een hedendaagse historicus) ‘een van de boeiendste en origineelste historische beschouwingen van de moderne tijd, die bijna vanuit het niets de “idee van de renaissance” in het leven riep’. Deze briljante beschouwing – waarover de meningen inmiddels flink uiteenlopen – was in hoge mate te danken aan de ontdekking van Vespasiano’s lang verloren gewaande geschrift, waarvan Burckhardt later zou opmerken dat het voor hem ‘van onschatbare waarde’ was geweest.
Vespasiano’s levensbeschrijvingen waren dus van doorslaggevend belang voor het ontstaan van een van de meest fameuze en innemende (zij het in sommige opzichten misleidende) stellingen uit de hele geschiedschrijving: hoe de herontdekking van boeken uit de klassieke oudheid een stuurloze en zieltogende beschaving kon opfrissen en een ‘nieuw leven’ kon bieden. Hoe bekend het verhaal in grote lijnen ook is – en hoezeer het ook nuancering en bijstelling behoeft – de reanimatie van de klassieke oudheid in de vijftiende eeuw roept veel vragen op. Wat waren de omstandigheden waaronder de wijsheid van de antieke wereld verloren kon gaan? Met welke middelen en op basis van welke bronnen kon ze worden teruggehaald? Waarom zouden christelijke geleerden überhaupt uit heidense geschriften inspiratie hebben willen putten? En hoe was het mogelijk dat Vespasiano, een jongeman van nederige komaf met weinig rooskleurige vooruitzichten en een schijnbaar beperkte opleiding, zo’n cruciale rol kon spelen in dit geheel?
De uitgever over De boekhandelaar van Florence
Spreekt De boekhandelaar van Florence je aan? Dan lees je mogelijk ook graag: