Jean-Philippe Stassen over Rwanda
Al enkele jaren baart Jean-Philippe Stassen opzien met zijn kleurrijke klare-lijnportretten van migrantenkinderen. Met zijn meest recente boek Deogratias slaat de auteur van Brieven uit de bar, Thérèse en Luis, de Portugees een nieuwe weg in. In Deogratias toont Stassen op meeslepende wijze hoe een jonge Rwandees zichzelf verliest tijdens de genocide die in 1994 zijn land tot een hel maakt.
In het voorwoord van zijn nieuwe boek zet Stassen gelijk de toon: “Dit album werd gedicteerd door woede. Ik wilde laten zien wat de cijfers verhullen: dat het drama over mensen gaat, met hun eigen geschiedenis, hun eigen leven. Dat het om echte mensen gaat en dat zij niet anders zijn dan wij.” Vanuit dit intense onbehagen schetst Stassen de levensloop van de jonge Hutu Deogratias. Hoe Deogratias opgroeit op het platteland en op school les krijgt over de etnische verschillen in zijn land. Hoe de jongen verliefd wordt op de frisse Tutsi-meiden Apollinaire en Benigne. En hoe de jonge “Hutu next door” zich uiteindelijk tegen hen keert. Het is een kleine geschiedenis, die het bijna onvoorstelbare Rwandese drama van één miljoen slachtoffers op een totale bevolking van zeven miljoen tastbaar maakt. Om te kunnen begrijpen hoezeer het opzienbarende Deogratias een keerpunt vormt in Stassens werk, laten we de in Parijs woonachtige Belg zelf aan het woord.
Toeval
Ondanks zijn inmiddels respectabele oeuvre is Stassen nog steeds relatief onbekend in de stripcultuur. In de gezaghebbende Franstalige stripencyclopedie van Larousse ontbreekt zijn naam en ook een uitgebreide zoektocht op internet levert bar weinig achtergrondinformatie op. Stassen: “Ik ben in 1966 geboren, iets buiten Luik. Die stad vormde het decor van mijn kinderjaren en een deel van mijn tienertijd. Toen ik een jaar of veertien was, had ik een echte ‘rock ’n roll-houding’ en beging ik nogal wat stommiteiten. Zo werd ik op een dag betrapt door de politie en kreeg ik een flinke boete. Om die te kunnen betalen, kon ik gelukkig via een Marokkaanse vriend van me een betaalde strip in opdracht maken over migratie. Ik was amper vijftien, dus het werd een achteraf nogal naïef verhaal over de lotgevallen van een jonge Marokkaan in België. Dat was mijn eerste kennismaking met het stripmaken. Op mijn zestiende verliet ik Luik om kriskras door Europa te gaan reizen. Zo ging ik naar punkconcerten in Parijs – ik was gek van The Clash – en trok ik veel op met de mensen van de punkband waarvoor ik als roadie werkte. Met die band kwamen we ook meer dan eens in Frankrijk en Nederland. Tussen het touren door pionierde ik met graffitti en maakte ik af en toe wat tekeningen voor het muziekblad van een vriendin. Zo tekende ik in de loop van de tijd heel wat af zonder ooit expliciet de bedoeling te hebben strips te maken. Het stripwereldje ben ik eigenlijk heel toevallig ingerold. Scenarist Denis Lapière zocht een tekenaar en op dat moment kon ik wel wat geld gebruiken.”
En zo debuteert Jean-Philippe Stassen al op zeventienjarige leeftijd op scenario van Lapière met de zwart-humoristische stripbundel Bahamas. Daarop volgt het eveneens door Lapière geschreven Bullwhite, een strip over de heksenjacht op vermeende “communisten” in Hollywood tijdens het McCarthy-tijdperk. In dit vroege werk bouwt Stassen overduidelijk voort op de klare-lijnstrips van Hergé en Ted Benoit. Na het afronden van de twee boeken laat Stassen zijn tekentafel voor wat hij is. Hij pakt zijn rugzak en gaat ruim twee jaar lang op reis, ditmaal buiten Europa, onderweg de kost bij elkaar scharrelend met baantjes in restaurants en bars. Vooral een lange reis naar Marokko maakt diepe indruk en vormt het begin van een langdurige passie voor het Afrikaanse continent. “Mijn beste vriend in Luik was Marokkaans. Bovendien speelde, zoals zo vaak bij mij, het toeval een rol. Begin jaren tachtig was het nogal een gespannen politieke situatie in Marokko. Desondanks had ik er een soort droomleven. De fraaie huizen, het prachtige landschap, het heerlijke eten, de grappige oude vrouwtjes, voor mij was het allemaal fantastisch.”
Weer terug in België stelt Stassen een expositie samen van de tekeningen en schilderijen die hij in Noord-Afrika heeft gemaakt. De expositie is een aangename verrassing voor Lapière en de twee raken aan de praat over Stassens reiservaringen. Daarop stelt Lapière voor een scenario te schrijven op basis van Stassens reisverhalen. Dat wordt het tweeluik Brieven uit de bar, dat mede dankzij het geïnspireerde tekenwerk van Stassen uitgroeit tot een moderne klassieker. De strip is getekend in een soort turboversie van de klare lijn: dikke zwarte lijnen, gecontroleerde kleuren. Een verleidelijke, makkelijk leesbare stijl, die meer dan eens met de strakheid van glas-in-loodramen is vergeleken. Als belangrijke invloeden noemt Stassen Hergé en vooral David B. “Hergé bewonder ik om zijn vertelstijl, de volstrekt heldere manier waarop hij een verhaal weet te brengen. Maar voor mij is David B. belangrijker. Zijn werk is erg intelligent en erg mooi, echt goed. De enige keer in mijn leven dat ik echt door het lezen van een strip werd ontroerd, bijna tot tranen toe, was bij een verhaal van hem. Een strip over een kalief en zijn harem, als ik het me goed herinner.”
Stassen werkt zijn variant van de klare lijn verder uit in zijn daaropvolgende solo-albums Luis, de Portugees en Thérèse. “Na Brieven uit de bar wilde ik mijn strips liever geheel in eigen hand houden,” blikt Stassen terug. “Dus ook zelf het scenario schrijven en zo ontdekken waar het fout liep in mijn werk en wat er goed aan was. Voor elk van deze boeken heb ik dan ook heel bewust naar een eigen literaire benadering gezocht. Luis, de Portugees is bedoeld als een realistisch lied, een Frans chanson, compleet met een refrein en coupletten. Thérèse is meer een fabel.” Stassens zoektocht levert twee wisselvallige strips op, waarin geslaagde en minder geslaagde vondsten elkaar afwisselen. Het lijkt alsof de tekenaar zonder de structuur van een scenarist moeite heeft zijn vorm te vinden.
Persoonlijke betrokkenheid
En dan is er Deogratias, waarin Stassen eindelijk weer de bezieling van Brieven uit de bar lijkt te hebben teruggevonden. Deogratias moest draaien om onzekerheid, om de spanning die onder het oppervlak voelbaar is, zegt Stassen. Dat die elementen goed uit de verf komen, zal te maken hebben met Stassens persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp. “Ik heb het boek gemaakt voor enkele Rwandese vrienden van me op wie ik erg gesteld ben. Nee, wie het zijn of hoe ik ze heb leren kennen kan ik niet zeggen. Dat is te privé, te pijnlijk ook.” Ook over het waarom van deze geheimzinnigheid houdt Stassen de lippen stijf op elkaar. Wel wil hij kwijt dat hij enkele van deze vrienden eind 1996 in Rwanda heeft opgezocht, dus tweeënhalfjaar na de massale moordpartijen van 1994. “Toen ging ik zeker niet naar Rwanda met het idee er een strip over te maken. Ik had andere redenen. Ik wilde er mijn vrienden opzoeken en naar de plaatsen gaan waar sommige mensen die ik kende zijn gedood. Om er grafstenen te plaatsen en hen te gedenken. Tegelijkertijd was ik verontwaardigd over wat ik om me heen zag en hoorde, en hoe dat werd weergegeven in de Europese media. Daardoor ging ik het onontbeerlijk en noodzakelijk vinden om te praten over wat er echt gebeurd is in Rwanda. Een voorbeeld: ik was in de vluchtelingenkampen in Burundi. Dat was in 1997, toen er nog steeds oorlog woedde in het noorden van Rwanda. Ik zag dat elke dag mensen uit de kampen de grens overstaken om in Rwanda mensen te doden. Ondertussen gingen er miljoenen dollars naar de vluchtelingenkampen en werden zo indirect de moordenaars die vanuit die kampen opereerden ondersteund. De Westerse pers deed voorkomen alsof de vluchtelingenkampen alleen bevolkt werden door slachtoffers. Dat vond ik absoluut onverdraaglijk.”
Uitvergroting
Deogratias is een strip gebaseerd op een gewapend etnisch conflict. Een actueel onderwerp, dat opvallend genoeg eerder dit jaar ook al centraal stond in Joe Sacco’s Safe area Gorazde. Het is verleidelijk beide boeken naast elkaar te leggen. Sacco levert een nauwgezet journalistiek portret van een Oost-Bosnische stad, Stassen een fabel over morele verantwoordelijkheid. Voor de weergave van de achtergronden van het conflict voert Sacco zichzelf in kaderteksten op als scherpzinnig en relativerend waarnemer, in Deogratias ontbreken dergelijke tekstblokken totaal en dragen alleen dialogen het verhaal. Stassen kent de vergelijking met Sacco’s strip. Hoewel hij Sacco’s boek sympathiek vindt, stonden hem andere dingen voor ogen. De historische achtergronden van het etnische conflict zitten in Deogratias daardoor meer tussen de regels. Bij het radiostation Mille Collines dat het avondprogramma onderbeekt met ingelaste boodschappen dat de Hutu-milities na de moordpartijen welverdiend van hun alcohol en wiet kunnen genieten: “Onze krijgers mogen rusten. Morgen wacht weer een zware dag.” Of bij de flash-back naar het schoollokaal van de jonge Deogratias op het moment dat zijn leerkracht de etnische onderscheiden in Rwanda uit de doeken doet. “De werkwijze van Joe Sacco in Safe area Gorazde is niet mogelijk voor Rwanda,” beweert Stassen. “Dat werkt niet voor dat land. De hele situatie, zowel voor als na de genocide, is zo complex dat ik door middel van het beeldverhaal dat ik erover gemaakt heb er maar één aspect van kan laten zien. Het was niet mijn bedoeling eventjes de hele politieke en historische achtergrond uit te leggen. Er zijn mensen, specialisten die al jarenlang met het onderwerp bezig zijn, die dat veel en veel beter kunnen dan ik. Met Deogratias wilde ik puur het menselijke aspect naar voren brengen en respect tonen voor de mensen die gestorven zijn.”
Een strip als Safe area Gorazde strookt ook niet met Stassens opvatting van wat een stripboek moet zijn. Helderheid en eenvoud zijn voor de klare-lijnliefhebber essentieel. De gelaagdheid die stripmakers als Baudoin en Mattotti in hun werk leggen, staan – hoewel Stassen hun virtuositeit bewondert – hem zelf nadrukkelijk niet voor ogen. Stassen vindt het al snel te modieus, te veel buitenkant. “Wanneer ik een verhaal maak, wil ik graag dat de mensen het verhaal begrijpen. Daarom is de klare lijn voor mij zo belangrijk. Daarover discussieer ik ook regelmatig met vrienden van mij uit de theaterwereld. Naar mijn idee wordt in het theater veel te vaak een ingenieuze mise en scène gebruikt om te verhullen dat de makers eigenlijk niets te vertellen hebben. Dat vind ik echt heel vermoeiend. Ik zal jullie een voorbeeld geven. Op een dag ging ik met een Rwandese vriendin – ze was voor het eerst in Europa – naar het theaterstuk van een vriendin in Parijs. Het was zo’n typisch leeg stuk, ze deden maar wat. Na afloop zei die Rwandese vriendin tegen me: ‘Weet je, Jean-Philippe, er zijn dingen die ik niet begrijp en toch mooi vind. Maar dit ging echt helemaal langs me heen.’ Dat is iets wat ik bij mijn eigen werk absoluut wil vermijden. Als iets ingewikkeld is, is het daarom nog niet meteen intelligent. Volgens mij is het veel lastiger oprecht te zijn en direct te zeggen wat je denkt – veel riskanter ook.” Lachend: “Noem het een overblijfsel uit mijn punktijd.”
Stassen houdt dus van eenvoud en directheid: een-twee-drie-spelen. En van de afwisseling van speelsheid en ernst, voegt hij eraan toe. “Bij Deogratias speelde dat natuurlijk heel sterk. Vanwege het onderwerp kon het boek heel gemakkelijk topzwaar worden.” Hij roept de Parijse jaren twintig-chansonnière Fraile in herinnering. “Zij zong realistische nummers over prostitutie en drugs, maar altijd met een zekere afstand erin, een zeker relativeringsvermogen. Bij de veel bekendere Edith Piaf ontbreekt dat totaal. Zij zingt over dezelfde misère, maar dan zonder de geestige momenten, zonder lichtheid. Dat vind ik ondraaglijk.” Niet toevallig betitelt Stassen het project waar hij nu na Deogratias aan werkt als een “komische tragedie”. In deze strip over een groep kinderen in de Burundese hoofdstad Bujumbura – werktitel De kinderen – zullen zware en lichte toetsen elkaar zeker weer afwisselen, verwacht hij.
Dichterlijke vrijheid
Door zijn keuze voor een fictieve vorm, kan Stassen zich dichterlijke vrijheden veroorloven die voor een stripjournalist als Sacco ondenkbaar zijn. Net als eerder in Thérèse manipuleert Stassen in Deogratias opnieuw effectief het uiterlijk van zijn getekende hoofdpersoon. Waar Thérèse in de loop van het verhaal heel natuurlijk steeds magerder wordt, scharrelt Deogratias na zijn daden tijdens de genocide volkomen geloofwaardig als een hond rond. Niet dat de hond een specifieke symbolische betekenis heeft in de Rwandese cultuur, zoals de vos en het lam bij ons bijvoorbeeld. De metamorfose moet op een algemener vlak de transformatie uitdrukken van een in principe tot moreel gedrag begiftigd mens naar een dier zonder geweten. Een hond ligt dan voor de hand in Rwanda, omdat de Rwandese honden na de moordpartijen inderdaad – zoals we Deogratias ook zien doen – de kadavers op straat aanvraten. Inmiddels zijn volgens Stassen om deze reden bijna geen honden meer over in Rwanda; als lijkenschenners zijn ze bijna allemaal afgemaakt. Eerst dienden ze de mensen, later verwerden ze tot aaseters. “Dat maakte ze erger dan jakhalzen”, zegt Stassen. “Voor mij is het een verschrikkelijk beeld.” Een beeld waarmee Stassen echter geen oordeel over zijn hoofdpersoon wil uitspreken. “Ik wil de lezer zelf een mening laten vormen over Deogratias en wat hij gedaan heeft. Deogratias is geen monster – hij had zijn redenen om te doen wat hij deed. Hoewel hij onomstotelijk een dader is, lijdt hij ook onder zijn daden. Dat geldt voor veel Rwandezen; ook de daders hebben nachtmerries. In dit opzicht zijn zij net als Deogratias zeker ook het slachtoffer van zichzelf.”
Interview i.s.m. Tim Vanderweyen
Gepubliceerd in ZozoLala 115 (2001)