Indringende geschiedenis van Europa in de afgelopen eeuw… aan de hand van de familieverhalen van de auteur van ‘Duister continent: Europa in de twintigste eeuw’. Een ode aan Mark Mazowers ouders en grootouders en een prikkelende beschouwing over de vraag wat maakt dat we ons ergens thuis voelen. Tevens een uitnodigend inkijkje in de werkwijze van een erudiete historicus die verhalende geschiedenis schrijft, waar mogelijk inclusief de verzwegen delen.
(Vertaling van What You Did Not Tell: A Russian Past and the Journey Home voor Atlas Contact, 2018)
Citaten uit de pers
‘Via het levensverhaal van zijn Russisch-joodse grootouders bekijkt historicus Mark Mazower de grote omwentelingen van de twintigste eeuw. (…) Omdat hier een ervaren historicus aan het woord is, blijft het boek niet hangen in anekdotiek. Dat is louter een vertrekpunt om te praten over de opkomst van de planeconomie, de veranderende positie van de vrouw of het leven in het naoorlogse Duitsland… om maar een paar van de uiteenlopende onderwerpen te noemen. Het blijft behapbaar omdat Mazower met zoveel enthousiasme vertelt en zich niet verliest in onnodige details. (…) Mazower [bewijst] dat de grote omwentelingen in de geschiedenis zich uitstekend laten vertellen via het levensverhaal van doodgewone mensen.’ Karen Billiet in De Standaard
‘Het ene na het andere indrukwekkende verhaal (…) over het dagelijks leven van de Russisch-Joodse Sovjet-elite, die onder Stalin is uitgeroeid. (…) Ontroerend portret van ontheemden, die in Engeland een nieuw thuis vonden.’ Michel Krielaars in NRC Handelsblad
‘Een weemoedige familiegeschiedenis die de stormwinden van het twintigste-eeuwse Europa samenbalt. (…) Betoverend, erudiet, fraai geschreven. (…) Weinig historici schrijven zo pakkend als Mazower over geheimen en hoe lastig het kan zijn deze aan het licht te brengen. (…) Leest als een buitengewoon goede detective.’ Financial Times
‘De familiegeschiedenis van een groot historicus en fijnzinnig schrijver met een scherp oog voor menselijke details.’ Orhan Pamuk
Bij het vertalen van What You Did Not Tell van Mark Mazower (website van Athenaeum, mei 2018)
Inspiratie
Tijdens het werk aan Wat je niet vertelde heb ik dankbaar inspiratie geput uit deze nET eCHT media. Daarnaast heb ik deze vertaling mede kunnen maken dankzij een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds.
Leesfragment
Het was op Oakeshott Avenue altijd een komen en gaan van mensen. Voor Max, en helemaal voor Frouma, hadden vrienden bijna een existentiële betekenis, als een extra vangnet naast de eigen familie om in moeilijke tijden op terug te vallen; hun beste vrienden zagen ze decennialang regelmatig. Dit waren mensen die ze vertrouwden, die vaak in de buurt woonden en dezelfde dingen hadden meegemaakt als zijzelf en de andere mensen van hun generatie met een vergelijkbare achtergrond. De meesten van hen hadden de politiek hun leven lang op de voet gevolgd, en ze begrepen wat er voor Europa op het spel stond.
Pas na de dood van pa kreeg ik door om wat voor uitzonderlijke mensen soms ging. Bij het lezen van Frouma’s brieven begon me op te vallen dat één naam steeds terugkeerde – Zukerman, vaak afgekort tot Zuk – en ik wist dat pa bevriend was geweest met een jongen die Dick Zukerman heette. Ik herinnerde me hem omdat hij en pa nog jarenlang contact hadden gehouden en toen ik opgroeide kwam hij – inmiddels een warme en charismatische veertiger – nog wel eens bij ons langs. De Zukermans en de Mazowers waren goed bevriend, zo goed dat Frouma pa aan hun zorgen had toevertrouwd voor zomerse uitstapjes naar de kust, en in de bange dagen van september 1939 nog eens om hem op het Engelse platteland op te vangen, zoveel mogelijk buiten het bereik van de Duitse bommen.
Totdat ik Frouma’s brieven las – en zicht kreeg op een veel groter plaatje – had ik nooit precies begrepen hoe Dick en pa vriendjes waren geworden. Dicks vader was de journalist William Zukerman, die in Rusland onder de tsaar was geboren. Net als Max en Frouma was het hem gelukt het land te verlaten en net zij hoorde hij bij de linkse beweging zonder een communist te zijn. Hij was of werd, geheel naar de geest van de Bund, een uitgesproken joodse tegenstander van het zionisme en na de oprichting van de staat Israël in 1948 was hij een vroege en vooraanstaande criticus van wat hij het Amerikaans-joodse stamgevoel noemde. In 1949, toen hij zich met zijn gezin inmiddels aan de overkant van de Atlantische Oceaan had gevestigd, schreef hij met vooruitziende blik het essay Jews as Conquerors, een van verscheidene teksten waarin hij zijn afkeuring uitsprak over de behandeling van Arabieren in de nieuwe joodse staat en deze vergeleek met de manier waarop de joden in Europa voor de oorlog zelf waren behandeld. Vandaag de dag zijn William Zukermans geschriften herontdekt door een nieuwe generatie Amerikaans-joodse critici van Israël. Maar tussen 1920 en 1941, toen het zionisme nog niet zulke obsessieve trekken had aangenomen als tegenwoordig, was hij de Europacorrespondent van een New Yorks Jiddisjtalig dagblad dat nieuws bracht van de overkant van de oceaan. In 1936 deed hij verslag van de opkomst van het fascisme in Groot-Brittannië en de Slag om de Cable Street; in 1937 publiceerde hij The Jew in Revolt: The Modern Jew in the World Crisis; het jaar daarop richtte hij zijn aandacht op de anti-joodse maatregelen in Polen en het veranderende politieke klimaat aldaar. Zijn vrouw was evenzeer een goede vriendin, niet in het minst omdat ze een zus in Moskou had met wie contact onderhield. Zij en Frouma hielpen elkaar van tijd tot tijd de stalinistische censuur te omzeilen door via hun dierbaren in Rusland gecodeerde berichten door te geven: dat deed je alleen met iemand die je vertrouwde.
Begin 2016 kwam ik erachter dat Dick, die tegen de negentig liep, als gepensioneerde nog altijd een bijzonder actief bestaan leidde. Aangezien ik het vriendennetwerk van mijn grootouders in kaart wilde brengen, dacht ik dat hij me verder op weg kon helpen. Ik belde hem en vroeg hem of hij nog wist met welke mensen zijn ouders en de Mazowers waren omgegaan. Het was inmiddels zo’n tachtig jaar geleden en hij kon zich maar één naam herinneren, zei hij, maar wat voor een naam: Emma Goldman, waarschijnlijk de beroemdste Amerikaanse anarchiste van de twintigste eeuw. Dick meende zich minstens één gelegenheid te kunnen herinneren waarop ze bij bij zijn ouders had gegeten waarbij de Mazowers eveneens te gast waren geweest. Of ze nu wel of niet ooit samen aten – naar alle waarschijnlijkheid had hij gelijk – zeker is dat ze elkaar hebben gekend. Een eerste vorm van bewijs: in pa’s werkkamer troffen we een van Zukermans boeken aan met voorin een handgeschreven opdracht van de auteur aan Goldman. Om de een of andere reden had deze de bedoelde ontvanger nooit bereikt en was het boek bij ons beland, waarschijnlijk omdat Max of Frouma het nooit aan Goldman hadden doorgespeeld.
‘Voor Emma Goldman, van een oprechte oude bewonderaar die graag een vriend zou worden.’ Was gedateerd augustus 1938. William Zukerman en Goldman kenden elkaar feitelijk al een beetje omdat Zukerman in 1910, toen hij vierentwintig was, reeds iets voor Goldmans anarchistische tijdschrift Mother Earth had geschreven. Maar dat pa’s familie zich ooit in dezelfde kringen had bewogen als deze wereldberoemde revolutionaire activiste was iets wat ik zeker niet had verwacht.
Ze lijken elkaar omstreeks 1937 te hebben leren kennen toen Goldman, die al veertig jaar lang aan beide zijden van de Atlantische Oceaan radicale menigten en harten in vuur en vlam zette, in Londen arriveerde als de vertegenwoordiger van een machtige anarchistische groepering die vocht in de Spaanse Burgeroorlog. Ze ging meteen energiek aan de slag zoals alleen deze bevlogen, egocentrische beroepsrevolutionair kon, door steun te werven en te spreken in de Speakers’ Corner van het Hyde Park. Maar achter haar kenmerkende energieke optreden ging een toenemende innerlijke triestheid schuil. Het was geen gemakkelijke periode in Goldmans leven en vrienden waren belangrijker voor haar dan ooit. Op haar achtenzestigste begon ze behoorlijk oud te worden voor het bestaan als nomadische politiek activiste, helemaal omdat haar vaste metgezel Alexander Berkman kort daarvoor in Frankrijk onder verschrikkelijke omstandigheden was gestorven – hij leed aan kanker, probeerde zichzelf te doden en stierf een langzame en pijnlijke dood met Goldman aan zijn bed.
Ze had Londen nooit een aantrekkelijke stad gevonden en evenmin had ze veel op met de Engelsen, dus families uit de wereld van haar jeugd boden haar troost en geborgenheid. Een van deze gezinnen bood haar in deze maanden onderdak voor haar Londense ‘hoofdkwartier’, van waaruit ze zich stortte op wat haar laatste grote strijd zou worden. Tot mijn verbazing bleek het te gaan om de kleine, lege slaapkamer van een eenvoudig appartement in Golders Green, en daar kwam opeens een andere vergeten naam uit mijn kinderjaren te voorschijn. Ik herinnerde me Liza Koldofski als een slanke, oudere Russische dame die voor kleine bezoekers altijd wel een snoepje paraat had en bij wie we in haar keurig opgeruimde, donkere woning mochten televisiekijken. Wij woonden maar een paar straten verderop en telkens wanneer we als kind bij de dokter langs gingen keken we of zij thuis was, want ze woonde bij hem aan de overkant. Ze was altijd alleen – toen wij haar kenden was er geen sprake van een echtgenoot. Nu bleek dat deze frêle, spookachtige gestalte, die algauw uit ons leven zou verdwijnen, al voor de Tweede Wereldoorlog in Golders Green had gewoond. Emma Goldman had bij haar ingewoond, ze waren goed bevriend geraakt en waarschijnlijk zal ze via haar de Mazowers hebben leren kennen.
Goldman, de Zukermans en nu de Koldofski’s – allemaal draden in de kluwen van deze verdwenen kleine gemeenschap van Russisch-joodse emigranten die ik probeerde te ontwarren. Liza’s echtgenoot was in de tijd van de tsaar actief geweest als pro-bundistische journalist in Londen en vakbondsman in Canada en tijdens de Russische Burgeroorlog als bestuurder van een Amerikaans-joodse liefdadigheidsinstelling. De Canadese politie had hem in het vizier gekregen als communist en de bolsjewieken als anticommunist. Hij was duidelijk een bekwame, idealistische en buitengewoon dappere man die, zoals alle andere leden van deze kleine gemeenschap, een uitzonderlijk roerige periode had doorstaan. De periode van de burgeroorlog was het zwaarst geweest, want toen waren de joden in het voormalige Paalgebied geteisterd door een reeks pogroms, vooral op initiatief van de Witte legers, die duizenden, zoniet tienduizenden mensen het leven had gekost. In die dagen stond de internationale hulpverlening nog in de kinderschoenen en de hulpverleners werkten onder ongelooflijk gevaarlijke omstandigheden. Semjon Koldofski moest onderhandelen met de bolsjewieken en hun tegenstanders om de hulpverlening in de geteisterde sjtetls in het Paalgebied op gang te brengen, en die taak had hij goed volbracht. Hij en Emma Goldman hadden elkaar voor het eerst in het Moskou van die jaren ontmoet, toen, zoals ze later schreef in een eerbetoon aan hem, ‘het leven hard en wreed was en de strijd verbitterd’. Eind jaren twintig scharrelde hij zijn schamele kostje bijeen als vertaler en journalist en had hij zich samen met zijn vrouw in Londen gevestigd.
En waar hadden ze een woning gevonden? Uitgerekend in dezelfde onbetekenende buitenwijk als waar mijn broers en ik later zouden opgroeien, in Golders Green, slechts een paar deuren verwijderd van mijn oude kleuterschool. Ze konden een kleine flat huren in het goedkope appartementencomplex Beechcroft Cour, dat uitzag op het nieuwe bovengrondse deel van de spoorwegen – van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat denderden de treinen naar Brent Cross en Hendon aan hun ramen voorbij. Dit was dus de plek waar Emma Goldman haar toevlucht zocht, ten minste tot Semyons vroegtijdige overlijden als gevolg van een ongezond leven, armoede en een te hoge werkdruk, waarna Liza, die een karig inkomen verdiende met het naaien van gordijnen voor vrienden, verhuisde naar het bescheiden rijtjeshuis aan de nabijgelegen Sneath Avenue, waar ze dertig jaar later nog altijd woonde.
Londen mocht in de jaren zestig bekend staan als een swingende stad, Golders Green voelde aan als een plek waar nooit iets gebeurde, als het toppunt van voorstedelijke eentonigheid. Als jongen wist ik natuurlijk wel dat de straten met bomen die ik zo goed kende, vijftig à zestig jaar daarvoor helemaal nog niet hadden bestaan. Ik denk nu dat dit voor mij de eerste aanleiding was om mezelf in geschiedenis te verdiepen, omdat ik omstreeks mijn tiende naar de openbare bibliotheek aan de Golders Green Road ging om meer te weten te komen over de boerderijen die uit het gebied waren verdwenen, de oude erfafgrenzingen, de middeleeuwse herkomst van lokale plaatsnamen. Ik neem aan dat ik, wanneer ik daar in de naslagbibliotheek stilletjes en bezeten speurde naar de schatten die verborgen lagen in Eilert Ekwalls Concise Oxford Dictionary of English Place-names, probeerde door te dringen tot de diepere historische lagen die me konden verbinden met een plek die in andere opzichten zo weinig te bieden leek te hebben. Ik had toen niet door dat juist dit gebrek aan geschiedenis van Golders Green voor anderen juist de grote aantrekkingskracht ervan was geweest, dat deze nieuwkomers in Engeland zich juist in deze gloednieuwe buitenwijk – met zijn duizenden huizen die in amper tien jaar tijd waren verrezen, zonder dat er iemand klaarstond om zijn vroegere eigendommen op te eisen – thuis hadden gevoeld, juist hier hadden kunnen opgaan in de weldadige anonimiteit die ze op waarde wisten te schatten. The Ridgeway, Woodstock Avenue, Wessex Gardens: de straatnamen alleen al hadden de nieuwe leden van de stedelijke middenklasse aangetrokken met hun sussende bijklank van een Engelse idylle. Vanaf het begin was het een soort paradijs voor overlevers geweest.
Opeens bezag ik Golders Green met nieuwe ogen, als een plaats die uit het niets was ontstaan als gevolg van een van die verbazingwekkende vastgoedontwikkelingen die enorme stukken van Londen net zo ingrijpend hadden veranderd als landbezettingen het Britse Rijk voorheen een totaal ander aanzien hadden gegeven. In 1900 was het nog een plattelandsgat met wat zuivelboerderijen en een paar verspreide landhuizen met een bevolking van een paar honderd zielen. Maar zodra de ambitieuze Amerikaanse zakenman Charles Yerkes, een projectontwikkelaar die was veroordeeld wegens diefstal en afpersing, het Engelse parlement wist over te halen hem toestemming te geven de spoorlijn naar het noorden door te trekken tot voorbij de Hampstead Heath, waren vanaf de jaren voor de Eerste Wereldoorlog de grondprijzen omhoog geschoten, werden de velden omgeploegd en verrezen er jaarlijks honderden huizen. Geen wonder dat Max zich aangetrokken had gevoeld tot de vastgoedmarkt. In 1923 telde Golders Green meer dan twintigduizend inwoners. Er was een winkelcentrum verrezen en je kon er in de Ionic naar de film en in de Hippodrome, een reusachtige, aanstellerige mengeling van Romeinse, Griekse en Egyptische bouwstijlen, naar variétévoorstellingen. En dat allemaal dankzij de treinen die langs het raam van de Koldofski’s af en aan reden naar de drukste ondergrondse stations van de Britse hoofdstad.
‘Geef Golders Green terug aan het Britse Rijk,’ grapte een komiek eind jaren dertig in de Hippodrome. De buurt had al vroeg de naam gekregen dat hij joodse gezinnen uit het East End aantrok, en ook mensen die waren gevlucht voor de nazi’s vestigden zich er. Maar geen van beide groepen had veel gemeen met de Russische politieke vluchtelingen met wie Max er voor 1914 had gewoond. In de jaren dertig waren velen van hen vertrokken, en Max en Frouma bewaarden afstand tot eenieder die zich te goedgelovig uitliet over het nieuwe Russische regime. Goldman – die zich bepaald geen illusies maakte – verbleef er slechts tijdelijk, maar de Koldofski’s, de Mazowers en de Zukermans hadden een goede onderlinge band en zagen elkaar geregeld. De Mazowers zaten in Highgate, op een half uur rijden met de bus vanaf Golders Green. De Zukermans en de Koldofski’s woonden slechts drie straten bij elkaar vandaan. Om de hoek woonde nog iemand die tot hun naaste kring behoorde, David Mowsjowitsj, een man die waarschijnlijk meer afwist van de verschillende nationaliteiten in Oost-Europa dan wie ook in Engeland.
En dan waren er nog jongere vrienden, vertegenwoordigers van de nieuwe generatie die al evenzeer de dragers van politiek bewustzijn waren: Eva Broido’s dochter Vera, die samen met Max via Polotsk was gevlucht, en die zich na haar breuk met Raoul Hausmann in 1934 in Londen had gevestigd. Ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog kwam ze vaak bij pa en zijn ouders op de thee. De man met wie ze later zou trouwen, Norman Cohn, was kort daarvoor overgekomen vanuit Oxford en woonde vlakbij op kamers. In 1938 verbleef hij drie maanden in een sloppenwijk in het East End om er de opkomst van het antisemitisme in het Verenigd Koninkrijk in kaart te brengen voor het vernieuwende sociaalwetenschappelijke onderzoeksproject Mass Observation: het rapport dat hij mede opstelde was de eerste serieuze Britse studie naar racisme ooit.3 Dit soort vrienden bracht een geheel eigen soort politieke bewustwording op gang, en ze maakten diepe indruk op pa, die toen precies oud genoeg was om er ontvankelijk voor te zijn.
Dankzij Goldman – liever gezegd, dankzij haar brieven – kwam dit opmerkelijke sociale netwerk deels weer terug in beeld. Bij haar dood liet ze een waarlijk volumineuze correspondentie na – zelfs haar minnaar Berkman was verbijsterd door de enorme hoeveelheid brieven die ze schreef – en deze stelde me in staat te peilen hoe diep en politiek getint deze wederzijdse vriendschappen waren geweest. In de tweede helft van de jaren dertig schreef ze de Koldofski’s regelmatig op het postpapier van de Solidaridad Internacional Antifascista, de in Londen gebaseerde organisatie waarvan ze eresecretaris was en die werd aanbevolen door mensen als George Orwell en Havelock Ellis. De brieven bevatten nieuws over Spanje en de politieke situatie in Frankrijk, die Goldman deprimerend en naar binnen gekeerd vond. En deze brieven bevatten ook altijd een kort bericht voor de Mazowers en vaak ook voor Zukerman en Mowsjowitsj. Toen ze in Parijs op een visum voor Spanje wachtte, schreef ze Liza met de vraag haar ‘hartelijke groeten aan de Mazowers’ over te brengen. ‘Warme groeten aan de Mazowers,’ schreef ze op 12 september 1939 vanuit Canada. In januari 1940: ‘Groeten aan Mr. Zukerman. Tevens groeten aan Mrs. en Mr. Mazower.’ Toen ze Liza enkele artikelen toestuurde over de kwalijke invloed van Stalin in Spanje, de zuiveringen in het Rode Leger en de prille toenadering tussen de Sovjets en Hitler, vroeg ze haar: ‘Laat de artikelen alsjeblieft ook door de Mazovers [sic] lezen en stuur ze dan door naar Doris Zhook, Hillside Gardens 12, Edgware, Middlesex.’ (Zhook was een oude anarchiste – Goldman en zij kenden elkaar nog uit de jaren negentig van de negentiende eeuw.)
Dit alles wijst op het taaie voortbestaan van de Russisch-joodse socialistische traditie zoals die in negentiende eeuw was ontstaan, een traditie die was begonnen met de Bund en die vervolgens door het bolsjewisme was ingehaald en overschaduwd – hoewel nooit geheel uitgewist. Sommige van deze mensen waren bundisten, anderen waren mensjewieken of anarchisten, maar deze etiketten deden er niet veel meer toe en misschien hadden ze er wel nooit zoveel toe gedaan als historici verkondigen. In het door de spoorwegen toegankelijk gemaakte Londense Metroland leefde generaties lang onzichtbaar een levensopvatting voort die niet langer zelfverzekerd aanstuurde op het vormgeven van de toekomst, maar nog altijd werd gekenmerkt door engagement, deskundigheid en trouw aan de oorspronkelijke waarden. Zeker niet iedereen in het milieu van pa’s ouders was zo politiek betrokken als Semjon Koldofski of William Zukerman, laat staan Emma Goldman. In hun kringen liepen ook min of meer succesvolle zakenlieden rond, importeurs en exporteurs van hout en steenkool, een handjevol artsen, journalisten en enkele wetenschappers, evenals een kleermaker en een baanbrekende Jiddisje kunstcriticus die al vroeg het talent van Chagall en Modigliani had herkend. Maar een verrassend aantal van deze mensen was links of in de linkse politiek actief geweest. Onder hen waren voormalige revolutionairen die nu in dit nieuwe land een bestaan probeerden op te bouwen achter de ligusterhagen en gazons van de buitengewoon kleinsteedse straten die zo’n onderhuidse aantrekkingskracht op mijn vader uitoefenden dat wij er zouden opgroeien. Geen van beide andere kinderen uit het gezin Mazower, Ira en André, had enige belangstelling voor de vriendenkring van hun ouders. Allebei maakten ze op hun eigen manier duidelijk dat ze dit deel van hun achtergrond, belichaamd door deze mensen, van zich wilden afschudden. Max en Frouma deden niets om hen tegen te houden. Of ze wel goed aten was voor Frouma altijd een veel klemmender kwestie en Max gaf er de voorkeur aan zijn kinderen hun eigen weg te laten vinden. Hun zoon Billy had nog het meest oog voor de volwassenen. Ik stel me voor hoe zij aan de radio gekluisterd zaten voor het laatste nieuws uit Spanje, de nieuwste gruwelen uit het Derde Rijk en de groeiende tirannie in Moskou, en hij hun zachte maar intensieve geroezemoes in het Russisch hoorde terwijl hij met Dick in de aangrenzende kamer lijkje speelde, een favoriet spel, door in de woonkamer zogenaamd dood op de grond te gaan liggen wanneer Max stilletjes verscheen in zijn huisjasje, met een glas in zijn hand . In deze sfeer kwam pa’s politieke bewustzijn snel tot ontwikkeling, waarbij hij – anders dan zijn halfbroer en -zus – algauw de voorkeur van zijn ouders volgde. Hij maakte een korte communistische fase door, maar toen hij veertien was liet zijn moeder half geamuseerd, half serieus weten dat hij ‘klaar [was] met het communisme en nu gewoon een socialist is’.
De eerste keer dat de gedachte bij me opkwam systematischer te gaan nadenken over pa’s leven, over de wereld van zijn kinderjaren en hoe deze hem had gevormd, was toen er in de Londense Hayward Gallery een expositie te zien was over kunst in de dictaturen van het interbellum. Het meest opvallende stuk was een reconstructie van de Parijse Wereldtentoonstelling in 1937, waarop het Duitse paviljoen en dat van de Sovjets lijnrecht tegenover elkaar stonden, als een soort architectonische voorbode van de op handen zijnde oorlog, twee kolossen die een dreigende schaduw wierpen over het optimistische internationalisme van de voorgaande eeuw waarvoor de Eiffeltoren ooit symbool had gestaan. Ik ging samen met pa naar de tentoonstelling en op een gegeven moment draaide hij zich naar me toe en zei: ‘Ik was erbij, weet je.’ Ik kon het bijna niet geloven; het was een schok te bedenken dat hij, zoals hij daar levend en wel voor me stond, deel uitmaakte van deze geschiedenis. Maar het was waar – hij vergiste zich nooit in die dingen: hij was erbij geweest.