Is Joann Sfar nu een stripmakende filosoof? Of een filosofisch aangelegde stripmaker? Zeker is dat de Fransman met strips als Donjon, De kat van de rabbijn en Zwarte olijven indruk heeft gemaakt als een van de meest sprankelende en oorspronkelijke auteurs van dit moment. Maar verder laat Sfar zich, getrouw aan zijn beschouwende natuur, niet zomaar in een hokje stoppen.
Dergelijke hokjes passen toch al niet bij mensen die er zo’n halsbrekend tempo op nahouden als de prille dertiger uit Parijs. In de Franse stripwereld heeft Joann Sfar zich al berucht gemaakt als de stripmaker die nóg sneller kan werken dan het productiekanon Lewis Trondheim. Sfar werkt aan minimaal vijf stripseries tegelijk, daarnaast realiseert hij korte animatiefilms en illustreert hij op uitbundige wijze een reeks klassieke boeken van onder anderen Plato en Voltaire. O ja, hij tekent ook nog elke dag zo’n vier uur lang in de kroeg zijn schetsboeken vol. Zegt hij.
Ideeënvloed
En hij zegt het graag. Want Joann mag graag jongleren met ideeën. ,,Het leven is te kort, er is bij lange na niet genoeg tijd,” is zo’n typische Sfar-opmerking. ,,Daarom vertel ik verschillende verhalen tegelijkertijd, zo kan ik meerdere levens tegelijk leiden.” Als veellezer en gediplomeerd filosoof verliest Sfar zich gretig in woorden, in een aanstekelijke mengeling van rake observaties, prikkelende bon mots en amusante, soms ook discutabele terzijdes. ,,Ik heb altijd veel boeken gelezen en ben ook tijdens mijn jeugd veel voorgelezen,” verklaart Sfar zijn ideeënvloed. ,,Bovendien kom ik uit een nogal religieus, joods gezin, waarin een sterk gevoel voor ironie leefde. We woonden in Nice, waar niet op een woord of een gebaar meer of minder wordt gekeken. Het is rumoerig, levendig, er wordt geschreeuwd en dat spreekt ook uit mijn werk. Mijn personages winden zich op, slaan met hun armen, springen in de lucht.”
Dialoog
Al die levendigheid en opwinding willen echter niet zeggen dat Sfar en zijn personages er zomaar op los ratelen. Hun invallen lopen duidelijk aan de leiband van een kritisch verstand. Er zit lijn in – ook al is die lijn soms net zo grillig als de realiteit zelf. Dat blijkt volop uit Sfars series De kat van de rabbijn en Zwarte olijven. Hierin stapelen de hardop nadenkende hoofdpersonen paradox op paradox. De filosoof Sfar weet dat het niet verboden is om te lachen om de logica. ,,Voor mij is het jodendom de meest indrukwekkende vorm van wijsheid die ik ooit ben tegengekomen,” zegt Sfar. ,,Samen met de Griekse filosofie heb ik daaraan het meest te danken. Het gemeenschappelijke punt van het jodendom en de filosofie van Plato is het beroep op de dialectiek, het idee dat wijsheid niet door een meester doorgegeven kan worden, maar enkel in de dialoog tussen meester en leerling. Vaak zeggen mensen dat strips per definitie inhoudelijk beperkt zijn. Daar zou ik tegenover willen stellen dat strips juist uitmunten in de kunst van de dialoog. In tegenstelling tot de literatuur tonen strips de gezichtsuitdrukking van diegene die spreekt. Terwijl de lezers, in tegenstelling tot filmkijkers, de ideeën in hun eigen tempo kunnen opnemen. Voor het weergeven van filosofische dialogen is het stripverhaal hét ideale medium.”
Roeping
Voor de stripmaker Sfar dus geen minderwaardigheidscomplex. Als filosoof en striplezer is hij vertrouwd met zowel de traditionele hoge als lage cultuur en hij kan hij uit beide werelden het beste kiezen. Sfar zegt dat hij veel te danken heeft aan Pierre Dubois, een Bretonse verteller, schrijver en acteur, die onder stripliefhebbers enige bekendheid geniet als de scenarist van de fantasystrip Laïyna. ,,Dubois is eigenlijk mijn tweede vader. Ik heb hem ontmoet toen ik vijftien jaar oud was. Dankzij hem heb ik de hele fantastische literatuur ontdekt, schrijvers als Jean Ray, Thomas Owen, Arthur Conan Doyle en Lewis Carroll. Met Pierre had ik eigenlijk een zelfde soort band als een jonge Griek met Socrates kon hebben – afgezien dan van de seks. Hij heeft mijn gedachtewereld helpen vormen en mij leren tekenen en schrijven.” Mede dankzij Dubois voelt Sfar zich net zo op zijn gemak met een filosofische verhandeling als met een humoristisch stripboek. ,,Dat is, denk ik, wel een verschil met de generatie stripmakers die de onze voorafging. Die mensen maakten strips, omdat ze nu eenmaal moesten eten en toevallig goed konden tekenen. Mensen als Trondheim, Blain, David B. en ik komen daarentegen allemaal uit keurige, burgerlijke gezinnen. Voor ons lagen allerlei andere beroepen ook open. Ik had altijd goede cijfers op school en heb er bewust voor gekozen om strips te gaan maken, omdat dat al vanaf mijn jeugd mijn passie was. Dat zijn twee heel verschillende motivaties; voor mij en mijn vrienden is het stripmaken bijna een roeping. Toen ik in Parijs aan de kunstacademie studeerde, had ik de hedendaagse kunst kunnen ingaan en installaties kunnen gaan maken. Maar dat vond ik niet interessant. Ik ken namelijk geen ander expressiemiddel dat zo vrij is als de strip.”
Jazzy
En weer is de tegenstelling ogenschijnlijk niet ver weg. Want Sfar mag de vrijheid van het stripmaken dan hoog in het vaandel hebben staan, in zijn manier van werken is hij juist weer heel beheerst. Het liefst werkt hij in een vast stramien van zes plaatjes per pagina. Voor hem geen gedoe met ingewikkelde paginacomposities of verschillende stijlen. De toegankelijkheid van strips staat bij hem voorop. Het gaat Sfar om het helder en meeslepend vertellen van een verhaal. Als hij op zoek was geweest naar visuele uitspattingen, had hij zich wel gestort op de schilderkunst. ,,Ik heb een sterke voorkeur voor stripmakers die op een directe, ‘jazzy’ manier werken. Die een soort elegantie weten te leggen in de improvisatie. Dat waardeer ik bijvoorbeeld bij Hugo Pratt, Blutch en de Engelse illustrator Quentin Blake. Ik herinner me dat Pratt in een interview zei dat hij zonder schetsen werkte. Al van kindsbeen af droom ik daar ook van: tekenen zonder vooraf schetsen te maken. Bij Pratt voel je dat er leven zit in de tekeningen, dat ze ademen. In zijn laatste boek, Mu, zie je bijvoorbeeld dat hij de dingen liet gebeuren. Dat hij genoot van het volgen van zijn ingevingen, van het achterna rennen van de gebeurtenissen. Hij ging daar zelfs zozeer in op, dat hij de strip bij wijze van spreken ook rennend getekend heeft. Dat vind ik geweldig.”
Klassiek
Tekenen is voor Sfar eerst en vooral een vorm van schrijven. Een middel om mee te communiceren. Daarom is hij niet meteen onder de indruk als mensen virtuoos kunnen tekenen. Hij ziet liever dat ze met hun beelden goed kunnen vertellen. Het nastreven van een fotografisch realisme, zoals veel stripmakers doen, vindt Sfar absurd. Fotografische nauwkeurigheid kan beter aan de gelijknamige toestellen worden overgelaten. Die zijn op hun gebied toch niet te overtreffen. Als tekeningen maar helder en begrijpelijk zijn, zullen de lezers ze zelf wel met hun verbeeldingskracht tot leven wekken. Voor Sfar moeten striptekeningen in de eerste plaats functioneel zijn, of ze ook mooi zijn is voor hem bijzaak. ,,Wanneer een van mijn personages bijvoorbeeld een deur opent, ga ik me echt niet afvragen in wat voor stijl ik die deur nu eens zal tekenen. Nee, dan vraag ik me alleen af of het een oude of nieuwe deur is, en of de figuur die hem opent een potig type is of juist niet. Dat waardeer ik ook bij tekenaars als Pratt en Fred. Zij benaderen de strip heel klassiek: hun personages zien er steeds hetzelfde uit, het verhaal staat steeds voorop. Ze doen er alles aan om geen drempels op te werpen.”
Bonsaiboompjes
Directheid en een open oog voor nieuwe invallen karakteriseren Sfar als verteller. De werkwijze van veel van zijn collega’s komt hem als verstikkend voor. Met hun uitgebreide scenario’s en schetsen vooraf lijken ze wel architecten, vindt hij. ,,Ik werk liever andersom. Ik zie mezelf meer als een kweker van bonsaiboompjes: ik plant een zaadje en kijk dan hoe dat zich verder ontwikkelt. Af en toe knip ik eens een takje weg om het verhaal meer lucht te geven. Bij de scenarist Charlier werkte dat bijvoorbeeld ook goed. Hij benaderde zijn historische verhalen allerminst als een historicus – hij nam vele dichterlijke vrijheden – maar probeerde wel zijn passie voor De Geschiedenis over te brengen. Als een goede feuilletonschrijver liet hij zien dat de getuigen van historische gebeurtenissen, hoe verschillend hun omstandigheden ook waren, allemaal globaal met dezelfde dingen bezig waren. Daardoor kon Charlier soms wel aan tien series tegelijkertijd werken. Wanneer hij vastliep bij de ene, ging hij gewoon door met een ander verhaal en liet hij het eerste even rusten.” Deze meer improviserende aanpak is de filosoof in de stripmaker op het lijf geschreven. ,,Het is vergelijkbaar met het schrijven van een filosofisch essay: de structuur staat niet van tevoren vast, alleen het idee dat je verder wilt ontwikkelen.”
Gepubliceerd in ZozoLala 131 (2003)
Met dank aan Gert Meesters en Alfred Eichholtz.
Als de katten konden praten… (kader)
Een eigenwijze, pratende kat die rondsluipt te midden van goedgelovige mensen. De hoofdpersoon van Joann Sfars De kat van de rabbijn is al net zo onwaarschijnlijk als de metafysische bespiegelingen waaraan hij zich met graagte overgeeft. En net zo origineel als Sfars fijnzinnige grappen over de verschillen tussen mens en dier.
De kat van de rabbijn is zonder meer de strip van Sfar waaraan zijn achtergrond als filosoof het best is af te lezen. Door een huisdier tot hoofdpersoon van zijn strip te kiezen, kan de stripmaker aangenaam onbegrijpend de merkwaardige wereld der mensen observeren. De teksten in de strip illustreren perfect Sfars idee van strips als een natuurlijk medium voor beweringen die hun tegendeel in zich dragen.
Sfars kat heeft dat al snel door, nadat hij door het verorberen van de papegaai van de rabbijn plots kan praten. Dankzij zijn spraakvermogen kan hij opeens zeggen wat hij maar wil, houdt hij de rabbijn voor, zelfs dingen die niet waar zijn. Een machtig gegeven, ontdekt de kat. Wanneer de rabbijn bijvoorbeeld begint over het feit dat de Grieken de hond zagen als het filosofische dier bij uitstek – niet de kat – kan hij hem koeltjes antwoorden dat het diezelfde Grieken waren die de Tempel van Jeruzalem hebben verwoest. En dat een rabbijn die hen erbij moet halen argumenten tekort komt.
De humor in De kat van de rabbijn drijft op dergelijke ironie en filosofische gedachtespelletjes. Het soort grappen dat niet gelijk bij iedereen effect sorteert. Als mensen zulke humor wat afstandelijk en intellectueel vinden, kan Sfar daar echter niet mee zitten. ,,Ik heb gestudeerd en ik houd van boeken lezen. Het gaat me er niet om zoveel mogelijk dingen te weten te komen, maar om zoveel mogelijk plezier te hebben. Boeken lezen is voor mij deel van dat plezier. Als mensen me een intellectueel noemen, stoort dat me niet. Wel vind ik het opmerkelijk dat het etiket intellectueel vaak als een belediging wordt opgevat. Volgens mij stamt dat uit mei 1968, toen ze besloten dat intellectuelen niet deugden, maar dat alles draaide om spontaniteit en emotie. Toch denk ik dat er intelligentere manieren zijn om een revolutie teweeg te brengen dan te zeggen dat iedereen met een boek en een bril niet deugt. In de dertig jaar die ik hier op aarde rondloop, heb ik ondervonden dat hoe intelligenter mensen zijn, des te aangenamer het is om met hen te praten, te gaan eten, of te vrijen. Bij katten gaat dat trouwens ook op. Vandaar dat ik een oosterse kat heb uitgekozen, dat zijn de sluwste.”
Daarbij komt dat Sfar is opgegroeid in een joods milieu, met een Algerijnse vader. Dat is duidelijk te zien aan het decor van De kat van de rabbijn. Dat bestaat uit de zonovergoten kashba’s en moskeeën, tapijten en waterpijpen, waarover Sfar tijdens zijn jeugd zijn vader veel heeft horen vertellen. Een bizar detail is dat Sfars moeder overleed toen hij drie jaar oud was. Jarenlang is dat voor hem verzwegen en kreeg hij te horen dat ze plotseling op reis was gegaan. In De kat van de rabbijn komt dit biografische gegeven op ontroerende wijze terug in een droom van de rabbijn. Maar heel ongewoon kan de stripmaker zijn achtergrond niet vinden. ,,Ik probeer mensen gewoon te amuseren met wat ik tijdens mijn leven aan ervaringen heb opgedaan. Wat dat betreft verschil ik niet van Goscinny of van wat Kurtzman deed in Mad. Ik stam toevallig uit een religieus joods gezin met een sterk gevoel voor ironie. Toen ik klein was stuurden ze me naar Hebreeuwse les, maar dan zei mijn opa na afloop vaak dat dat eigenlijk allemaal maar flauwekul was. Mijn opa heeft voor rabbijn gestudeerd. Toch heeft dat hem er niet voor behoed dat zijn hele familie stierf in de vernietigingskampen van de nazi’s. Ik kom uit die joodse cultuur, ik ben van nature sceptisch en ironisch, dus ik vertel over wat ik goed ken. Met De kat van de rabbijn gaat het me er echt niet om de mensen dingen bij te brengen over het jodendom. Of om joden iets voor te schrijven. Eerlijk gezegd zou ik honderd keer liever vertellen over de jungle, olifanten, neushoorns. Dat is heel wat spectaculairder. Maar ja, daar weet ik jammer genoeg niets vanaf.”
In de ban van de Muppets (kader)
Donjon is Sfars successerie. De strip revitaliseert het populaire fantasygenre met een aanstekelijke mix van inventieve grappen en geniale onzin. In Frankrijk vliegen de Donjons inmiddels als schele konijnen de winkels uit.
Alleen al de ontstaansgeschiedenis van Donjon is vermakelijk. Begin jaren negentig probeert Joann Sfar zijn jongensdroom waar te maken en een voet tussen de deur te krijgen als professioneel stripmaker. Zijn stijl is niet bepaald gelikt, de uitgevers staan niet te trappelen. Uiteindelijk mag Sfar het bij uitgeverij Delcourt proberen als scenarist. Samen met Jean-David Morvan creërt hij Troll, een parodie op het succesvolle fantasygenre. Delcourt geeft het scenario aan Olivier Boiscommun, die het zo overtuigend tekent dat veel genreliefhebbers de strip tevreden aan hun collectie toevoegen. Troll verkocht goed, Sfar baalde. In dezelfde periode had hij ziel en zaligheid gelegd in de bizarre sprookjesachtige bundel Le petit monde du golem bij de kleine uitgever l’Association. Van dit boek werden met hangen en wurgen “maar” tweeduizend exemplaren verkocht, tegen de twintigduizend van Troll. Sfar beklaagde zich bij Lewis Trondheim, met wie hij destijds een plek in het atelier Nawak deelde. ,,Lewis zei me: ‘Wat zeur je nou? Als je fantasy maakt, verkoopt dat altijd.’ Toen zei ik tegen hem: ‘Waarom maken we dan niet een serie die zich inhoudelijk kan meten met Lord of the rings en Star wars, maar dan met de humor uit Mickey parade en de Muppet show?’ ‘Bingo!’ zei Lewis.”
Met de uitgewerkte opzet voor Donjon stapt Joann enige tijd daarna nogmaals op Lewis af. Trondheim vindt het idee wel leuk, maar ziet er niet meer in dan één enkel deel van zijn serie Kobijn. Veel te mager, vindt Sfar. Hij laat het er niet bij zitten en belt Trondheim er elke week over. Uiteindelijk werpt Sfars stalkgedrag vruchten af. Ze gaan de serie maken, zo komen de twee auteurs overeen, alleen zal deze niet draaien om een vaste hoofdpersoon, maar om een vaste plek, om de opkomst en ondergang van de donjon. Het blijkt een gouden greep. De donjon is als onderwerp zo flexibel dat Sfar en Trondheim er moeiteloos drie andere series aan kunnen ophangen, compleet met tientallen hoofd- en bijfiguren. ,,En het werkt,” vertelt Sfar enthousiast. ,,Meestal kopen de mensen ‘een boek van Joann Sfar’ of ‘een boek van Lewis Trondheim’, maar nu vragen ze om boeken over de donjon. Wie die Sfar en Trondheim zijn interesseert ze geen lor. Dat is geweldig, want dat betekent dat we met Donjon echt een populaire serie in de ware zin van het woord maken. Onze serie is in het publieke bewustzijn een eigen leven gaan leiden, net zoals bij Asterix ook niemand vraagt naar de nieuwe van Uderzo of Goscinny.”
Wat het geheim is van het succes van Donjon? Sfar houdt het op het feit dat de serie het fantasygenre niet helemaal serieus neemt, zonder ooit een echte parodie te worden. De grappen gaan niet ten koste van de fantasy-situaties – die blijven altijd geloofwaardig – maar komen voort uit de maffe personages zelf. En maf zijn de personages. Al in het eerste deel toont de slungelige eend Herbert dat zijn lafheid geen grenzen kent. Zijn compaan, de vervaarlijke rode barbaar Marvin, kampt met een klein hartje, en ook aan de tovenares Jomanda en de Wachter van de donjon zelf zitten genoeg steekjes los om hele volksstammen slijmerige monsters door middel van de slappe lach mee om zeep te helpen. Daarbij komt dat die monsters en andere Donjon-idioten worden weergegeven in heerlijk overdreven, fantasievolle beelden, die zich moeiteloos kunnen meten met al het krankzinnigs dat de B-, C- en ergere film de afgelopen eeuw over ons heeft uitgestort. Beelden waarvoor overigens niet alleen Sfar en Trondheim tekenen, maar een hele keur aan striptalent: naast de vaste hulptekenaars Larcenet en Blain hebben inmiddels bijvoorbeeld ook Andreas, Jean-Christophe Menu en Dave Cooper een deel van Donjon op hun naam staan.
Met Donjon halen Joann en Lewis het beste in elkaar boven. De strip is speelser dan het strenge zes-plaatjes-per-pagina-stramien van Sfars andere werk, terwijl Sfar Trondheim voor al te vergaande vormexperimenten behoedt. Ook dringt Trondheim Sfars neiging om altijd maar te improviseren in strakkere banen. De wereld van Donjon moet samenvallen met zichzelf. Sfar kan de personages dus niet opeens in een Grieks restaurant laten dineren, zoals hij bijvoorbeeld met zijn Grand vampire gedaan heeft. Maar ook qua humor vullen de twee elkaar prima aan. ,,We lachen om dezelfde dingen, zonder dat we ze op dezelfde manier uitwerken. Wat dat betreft is hij Fred Astaire en ben ik Ginger Rogers. Hij zit veel in zijn hoofd, ik praat graag. Lewis is net zo inventief als Matt Groening of Carl Barks. Hij vindt de werkelijkheid continu opnieuw uit. Hij maakt de lezers deelgenoot van zijn eigen plezier. Hij heeft lak aan de regels uit de handboeken voor scenarioschrijven, maar weet tegelijkertijd altijd de citroen tot de laatste druppel uit te knijpen. Hij zal nooit een goed idee laten gaan zonder het maximaal te benutten. Maar misschien nog wel meer dan dit alles spreekt het me erg aan dat hij het simpel houdt, waar alle anderen ingewikkeld beginnen te doen.”
Een van de gestoorde ideeën van het komisch duo was om na het verschijnen van de eerste Donjons aan te kondigen dat de serie uiteindelijk driehonderd delen zou beslaan. Sinds die tijd wordt Trondheim en Sfar telkens opnieuw gevraagd of “het echt zo is”. Sfar: ,,Iedereen blijft het maar vragen. Eerst zeiden we nee. Nu zeggen we: waarom niet? Volgens mij zal het uiteindelijke antwoord op de vraag duidelijk maken of God ook om de serie kon lachen, of niet.”
De multiculturele tragikomedie (kader)
Vanwege onmogelijke titels als Waarom is deze nacht zo anders dan de andere? en Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder zou je het niet verwachten. Maar de serie Zwarte olijven is een wonder van toegankelijkheid. De strips hebben een vaart en spanningsopbouw, waarvoor een Jean van Hamme in topvorm zich absoluut niet zou schamen.
De setting van Zwarte olijven is net als de titels van de delen typisch Sfar: Jeruzalem, tweeduizend jaar geleden. De joodse Zeloten verzetten zich tegen het juk van de Romeinen. De culturen botsen, het multiculturele drama van het Jeruzalem van rond het jaar nul loopt snel op. Temidden van al dit tumult valt er echter ook een hoop te lachen. Met een raak gevoel voor menselijke verhoudingen zet Sfar zijn personages neer. Zoals wanneer zijn hoofdpersoon, het jongetje Gamaliel, ‘s avonds in bed aan zijn vader vraagt of hij bereid zou zijn om net als Abraham zijn eigen zoon te offeren. ,,Natuurlijk,” antwoordt zijn diepgelovige vader. Die avond kan de kleine Gamaliel de slaap dan opeens niet meer vatten.
,,Zwarte olijven is een komedie, maar soms ook wel triest,” zegt Sfar. Je zou het een multiculturele tragikomedie kunnen noemen. Een drama waarin het hedendaagse Israëlisch-Palestijnse conflict op zijn kop wordt gezet. Een komische, sceptische blik op de rotsvaste religieuze overtuigingen van de Zeloten, die doen denken aan de fundamentalisten van nu. Met Zwarte olijven is de verhalenverteller Sfar in zijn element. ,,In tegenstelling tot historici gaat het mij er niet om de specificiteit van een historische periode te schetsen. Mijn inzet is juist tegenovergesteld: te laten zien dat alle periodes erg op de onze lijken. Dat het los van de etnische en lokale variaties steeds opnieuw ging om mannen en vrouwen die met elkaar de liefde wilden bedrijven, kinderen wilden hebben, en dergelijke.”
Zwarte olijven wordt getekend door Emmanuel Guibert, met wie Sfar al eerder het onconventionele De dochter van de professor op papier zette. Guibert zet Sfars verhaal neer in sobere, ingetogen lijnen en kleuren. Hij volgt consequent Sfars geliefde zes-plaatjes-per-pagina-stramien en munt uit in de weergave van de lichaamstaal van de gretig met elkaar converserende personages. Meesterlijk is zijn verbeelding van Adam Harishon, de kluizenaar die zichzelf ziet als de eerste mens. Guibert geeft hem weer als een man bestaand uit louter rimpelige lijntjes. De figuur Harishon blijft nog lang na het lezen op het netvlies hangen. Dat geldt ook voor de sceptische profeet Jesaja, in wie duidelijk de gelaatstrekken van Lewis Trondheim te herkennen zijn.
Ook al tekent hij de strip niet zelf, toch noemt Sfar Zwarte olijven zijn meest intieme werk. De serie draait om de relatie vader-zoon. Al op de eerste pagina’s is er sprake van een overleden moeder. Naast het gezicht van Trondheim heeft Sfar ook de gelaatstrekken van veel van zijn andere stripmakende vrienden gebruikt. Zwarte olijven is de strip die Sfar het meest op het lijf is geschreven. Die auteur ziet zelfs een relatie met de herkomst van zijn achternaam: ,,De naam Sfar is een joodse naam die stamt uit Noord-Afrika. Hij is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘sofer’, dat ‘schrijver’ of ‘schriftgeleerde’ betekent. De sofer is degene die de heilige rol vervult van het beschrijven van de rollen van de Torah. Hij verenigt nederigheid en vakbekwaamheid. Het idee zo’n schriftsteller te zijn, bevalt me wel.”
Bronnen:
Bellefroid (2001) Joann Sfar. Website www.bdparadisio.com
Boëdec (2003) Lewis et le coup des lapins. In: BoDoï 61, p. 5.
Colonges (2001) Interview Joann Sfar. Website www.alkemya.com
Dayez (2002) Sfar, le conteur intarissable. In: La nouvelle bande dessinée, p. 176-199.
Gilles (2003): Portrait Joann Sfar. Website www.bdselection.com
Meesters (1998) Interview Sfar en Blain (ongepubliceerd)
Sirine (2003) Donjon, Vers bloed voor een ingedommeld genre. In: Warp 2/8, p. 6-10.
Volper en J. Vincent (2002) Joann Sfar. Website www.actusf.com
Spreekt deze tekst je aan?
Dan lees je mogelijk ook graag: