Brussel en Wallonië gelden in veel opzichten als de wieg van het hedendaagse Europese beeldverhaal. De laatste jaren ervaren veel jonge, ambitieuze Belgische auteurs die erestatus echter als een dwangbuis. Met kunstdiploma’s op zak en hemelbestormende collectieven en manifesten zoeken zij ‘iets anders’. Maar wat?
Voor het Nederlandstalige publiek blijft de onrust in de Franco-Belgische stripcultuur grotendeels verborgen. Slechts een enkel boek wordt vertaald (Tot ziens, Deleuze) en hoewel strips als Manuel, Le complexe d’interiorité en Cimes volkomen tekstloos zijn, worden zelfs die titels nauwelijks in Nederland en Vlaanderen geïmporteerd. Maar dat doet niets af aan de ambitie die de mensen van FRMK, La Cinquième couche, L’Employé du moi en Mycose onmiskenbaar uitstralen.
Van de traditionele stripcultuur moeten zij niet veel hebben. Meer dan Hergé en Franquin worden zij geïnspireerd door de beeldende kunst, dans, theater en filosofie. Zelfs (A suivre)-auteurs als Tardi, Warnauts en Comès vinden ze nog te conventioneel. Die haken in hun ogen te veel naar de literatuur en blijven hangen in het afleveren van ‘stripromans’. Te benauwend, vinden ze. Het liefst laten ze het concept van het ‘stripalbum’ helemaal los. Waarom zouden getekende boeken altijd een vast formaat moeten hebben? Waarom moeten tekeningen worden geschetst, geïnkt en ingekleurd als je ook met aquatint of houtsneden kunt werken? Waarom zou je boek op zich moeten staan, terwijl je soms heel vruchtbaar kunt samenwerken met dansers, performancekunstenaars, of acteurs?
Stroom
Epicentra van de onrust zijn Brussel en Luik. Daar leveren de stripateliers van het Saint-Luc een gestage stroom jong talent af. Op de academie leren studenten zo veel mogelijk hun eigen weg vinden door te experimenteren, dingen uit te proberen. Liever dan een traditionele stripserie opstarten, blijven veel oud-studenten na hun studie hun (vaak moeizaam bevochten) eigen weg volgen. Iemand als Renaud de Heyn trekt naar Pakistan om daar sfeervolle reisimpressies te aquarelleren. Mensen als David Libens en Sacha Goerg zetten hun studentenblaadje Spon (als in ‘spontaan’) voort, uitmondend in een getekende reis rond de wereld (40075 km, genoemd naar de exacte omtrek van de aarde) en een machine die automatisch vakantiekaartjes produceert (de Vacance-o-matic). In Luik gebruiken mensen het blad Mycose als brandpunt voor installaties en boekuitgaven, in Angoulême in 2006 gehonoreerd met de prestigieuze Prix fanzine.
IJsbreker
Maar het meest uit de hand loopt het bij Fréon. Uit een bescheiden vijfkoppig stripcollectief met een gemeenschappelijk atelier in een Brusselse volkswijk groeit een ijsbreker van een uitgeverij die sinds 1992 de grenzen van het stripverhaal vermorzelt. Bij Fréon – na een samengaan met het Franse collectief Amok in 2002 beter bekend als Frémok, kortweg FRMK – staat het denken over de vorm centraal. Hun boeken onderscheiden zich door wisselende formaten en uitvoeringen, vaak afwijkende grafische technieken, papierkeuze en vormgeving. En het collectief heeft oog voor wat er in het buitenland gebeurt. Zo hebben ze ook titels van de Fin Marko Turunen en Amsterdammer Stefan van Dinther in het fonds. In de reeks Récits de ville nodigen ze tekenaars uit binnen- buitenland uit ongeremd hun visie op Brussel te geven, wat pareltjes oplevert als het onthechte liefdesdrama in vetkrijt en typex Ophélie et les directeurs des ressources humaines en Dominique Goblets eigenzinnige Souvenir d’un journée parfaite.
Waar al die onrust uiteindelijk toe leidt? Twee dingen. Allereerst het losweken van de taal van de strip uit de massacultuur. En de bevrijding van de kunst uit de hoogdrempelige wereld van galerie en museum. Resultaat: boeiende, betaalbare grafiek, voor een relatief groot publiek te genieten in de intimiteit van de eigen huiskamer.