Soms kun je je oordeel over een boek niet los zien van het moment waarop je het voor het eerst hebt gelezen. Dat geldt wat mij betreft voor het werk van Guy Delisle (1966). Ik leerde het eind jaren negentig kennen toen de eerste afleveringen van Shenzhen verschenen in het Franse stripblad Lapin, waarin destijds Lewis Trondheim, David B. en andere auteurs van uitgeverij L’Association de Europese strip een welgemikte schop onder z’n hol gaven. Wat nou, voorpublicaties van kakelbonte gags of avonturenverhalen die later in standaardalbums van 48 pagina’s worden uitgegeven? In Lapin mochten stripmakers vertellen wat ze wilden, hoe ze dat wilden, zo lang als ze dat wilden – het geld voor vierkleurendruk staken de makers van Lapin liever in de omvang van het blad, dat daardoor eerder oogde als een kloek boek dan als een ontoegankelijk undergroundblaadje. Wat me van die eerste platen van Shenzhen in Lapin vooral bijstaat, zijn de paginagrote tekeningen van gebouwen in de Zuidoost-Chinese industriestad: even massief als flodderig ogende betonconstructies die eerder ontleend leken aan een droom dan aan de werkelijkheid. Zelfs in het grillige Lapin sprongen die paginagrote stadstekeningen in vetkrijt eruit. Ze gaven een onwerkelijke draai aan de luchtige, alledaagse, soms bizarre observaties van Guy Delisle in het razendsnel veranderende postcommunistische China. Alsof je tijdens het lezen van Deslisles lotgevallen als expat in Shenzhen maar beter af en toe even in je arm kon knijpen.
Platgetreden paden
Toen Shenzhen elf jaar geleden in het Frans in boekvorm uitkwam, was de strip voor mij een kleine openbaring. De licht onwerkelijke reisreportages uit Lapin bleken een origineel, knap verteld en vaak erg onderhoudend stripboek op te leveren. Een bijzonder inkijkje in booming China. Toen drie jaar later met Pyongyang de opvolger van Shenzhen in de Franse boekwinkels verscheen, waren mijn verwachtingen hooggespannen. Wat zou Delisle te melden hebben over de hoofdstad van het meest naar binnen gekeerde land ter wereld? Weinig bijzonders, helaas. Afgezien van een vermakelijke openingsscène waarin de stripmaker aan een Noord-Koreaanse douanier uitlegt dat hij George Orwells 1984 heus alleen in zijn reisbagage heeft zitten omdat hij nu eenmaal zo graag klassieke fictie leest, biedt Pyongyang vooral een herhaling van zetten. Opnieuw wisselt Delisle korte observaties tijdens zijn verblijf in de Noord-Koreaanse hoofdstad af met paginagrote stadsbeelden. En opnieuw kon ik mijn oordeel over het boek niet loszien van mijn persoonlijke ervaring. Een tijdje daarvoor had ik op de Britse televisie een aflevering gezien van Holidays in the Axis of Evil, een serie reisreportages over landen waar George Bush Jr. ’s nachts van wakker lag. En wat bleek? Beide reportages leken verdacht veel op elkaar. Net als Guy Delisle waren de programmamakers opgezadeld met een Noord-Koreaanse ‘gids’ die geen moment van hun zijde week. Net als Delisle moesten zij verplicht bloemen leggen aan de voet van het metershoge standbeeld van Kim Il-sung, de grondlegger van de stalinistische dictatuur. En net als Delisle brachten zij een bezoek aan het krankzinnige museum waarin alle staatsgeschenken liggen uitgestald die de ‘Grote Leider’ van het Noord-Koreaanse proletariaat door de decennia heen in ontvangst heeft genomen. De inhoud van Delisles lijvige stripdocumentaire bleek te kunnen worden teruggebracht tot een halfuurtje televisie op de dinsdagavond. Wat oogde als een ambitieuze stripdocumentaire leek opeens een weinig opwindende reis langs platgetreden Noord-Koreaanse paden. De belofte van Shenzhen werd wat mij betreft niet ingelost. Toen ik weer drie jaar later met Chroniques birmanes de opvolger van Pyongyang in handen kreeg, stond ik niet gelijk te trappelen om Delisles nieuwste reisboek open te slaan. Dat heb ik nu pas gedaan, ter gelegenheid van het verschijnen van deze laatste ZozoLala, nu Delisles getekende reisreportages inmiddels allemaal in vertaling zijn verschenen. Nu pas kan ik het werk van het veelbelovende talent uit de Lapin van eind jaren negentig op waarde schatten.
Ansichtkaarten
En wat blijkt? Met de jaren weet Guy Delisle beter wat hij wil. Birma maakt een veel evenwichtiger indruk dan Shenzhen. Maar wat de stripmaker zelf als zijn grote kracht ziet, is voor mij juist wat zijn werk minder aantrekkelijk maakt. Delisle geeft graag toe aan wat je de autobiografische verleiding zou kunnen noemen. Hij wil optekenen wat hij persoonlijk heeft meegemaakt in oorden waar de gemiddelde westerse lezer niet snel zal belanden. En hij wil zijn ervaringen zo vlot mogelijk vertellen. Dat is uiteraard zijn goed recht, maar nog altijd heb ik moeite Pyongyang en Birma uit te lezen. Nadeel van de autobiografische verleiding is dat de stripmaker zijn persoonlijke belevenissen (waargebeurd-want-ik-heb-het-zélf-meegemaakt-lees-maar!) in chronologische volgorde presenteert. De hoofdpersoon annex verteller komt ergens in een exotisch oord aan, hij leert zijn omgeving kennen, hij verbaast zich over de lokale eigenaardigheden en hij stapt weer op het vliegtuig. Einde verhaal. In interviews zegt Guy Delisle bij herhaling dat hij zijn reisstrips eigenlijk als een soort grote ansichtkaarten ziet. Op zich is dat natuurlijk helemaal geen gekke vergelijking. Met zijn ansichtkaarten in stripvorm schetst de Canadese tekenaar een veelzijdig en overtuigend beeld van het verre buitenland. Maar waar je een ansichtkaart van een vriend of vriendin met aandacht leest omdat je op die persoon gesteld bent, heb je als lezer van Deslisles berichten uit den vreemde niet bij voorbaat belangstelling voor de reizende hoofdpersoon. Als lezer ben je niet meteen benieuwd wat hij van dag tot dag meemaakt. Dan is een dwingende verhaalopbouw nodig om bij het wel en wee van de getekende onbekende betrokken te blijven.
Marathon
Het rare is dat Guy Delisle losse anekdotes vaak raak op papier weet te zetten. Onvergetelijk is bijvoorbeeld zijn relaas in Shenzhen over de Chinese hotelbediende die erop staat om voor hem op de liftknop te drukken – en steeds sneller gaat drukken naarmate de lift langer op zich laat wachten alsof het lange wachten anders háár schuld is. Het is een sketch waar de mannen van Monty Python zich absoluut niet voor zouden hebben geschaamd, grappig en effectief op één enkele pagina neergezet. Maar natuurlijk halen niet al Delisles persoonlijke ervaringen dat niveau. De ene belevenis is grappiger of boeiender dan de ander. En omdat een reisstrip van Delisle algauw een slordige tweehonderd pagina’s beslaat (Birma telt zelfs bijna driehonderd pagina’s), blijft de aaneenschakeling van anekdotes niet altijd evenzeer boeien. Noem het de valkuil van de autobiografische verleiding: ik heb het zelf meegemaakt – echt waar! – en dus is het razend interessant. Als lezer bekruipt je dan vroeg of laat het gevoel dat je een marathon langs anekdotes van wisselende kwaliteit moet lopen: een afmattende ervaring. Deslisle lijkt zich hier trouwens van bewust. De lezer hoeft van hem nadrukkelijk geen topprestatie te leveren, want hij presenteert zijn marathon met indrukwekkende vindingrijkheid als een aaneenschakeling van korte sprintjes. Op dat punt toont hij wat mij betreft zijn grote kwaliteit als stripmaker.
Storyboards
Als animatiefilmer is Guy Delisle het gewend om storyboards te tekenen: een visuele samenvatting van hoe de film er van begin tot eind uit moet gaan zien. Zo’n storyboard toont een functionele opeenvolging van gelijkvormige plaatjes waarop te zien is wat er in bewegend beeld uiteindelijk te beleven zal zijn. Op dat principe heeft Guy Delisle aan het begin van zijn carrière twee vermakelijke, tekstloze stripboeken gebaseerd: de een gewijd aan het verschijnsel Vrouw (Aline et les autres) en de ander aan het niet minder komische verschijnsel Man (Albert et les autres). In deze strips portretteert de tekenaar zesentwintig representanten van de betreffende sekse (de vrouw van Aline tot Zoé en de man van Albert tot Zoltan). Voor zijn portretten gebruikt de stripmaker, trouw aan zijn verleden als animatiefilmer, telkens plaatjes van dezelfde omvang. Maar in zijn reisboeken pakt de maker van Shenzhen, Pyongyang en Birma het bewust anders aan. Zijn reiservaringen presenteert hij nadrukkelijk in stripvorm, met de bijbehorende beeldtaal, niet als storyboards. En dus speelt hij in zijn reisstrips naar hartelust met het beeldritme van zijn getekende verhalen. Bijna geen pagina in zijn getekende reisboeken kent dezelfde opbouw. Nu eens tekent de stripmaker drie grote plaatjes onder elkaar (als hij in Shenzhen bijvoorbeeld languit op bed ligt), dan weer wisselt hij grote en kleine plaatjes op de pagina af. Of hij last, zoals in Pyongyang, zomaar een visueel spelletje in: wie kan in een rij moedige Noord-Koreaanse revolutionairen de imperialistische spion herkennen? Vrolijk gepresenteerd, als in een willekeurig kindertijdschrift: ,,Weet jij het antwoord?” Delisle is een meester in het swingend presenteren van zijn verhalen. Met zijn inventieve visuele versnellingen en vertragingen weet hij zijn anekdotische marathons flink wat vaart mee te geven. Het omslaan van de bladzijde is bij Shenzhen, Pyongyang en Birma het probleem niet. Het blijven omslaan van de bladzijde, het doorbijten halverwege de marathon, dat is een ander verhaal.
Vreemdeling
Een verleidelijk visueel ritme is voor Guy Delisle, zoals voor al zijn stripmakende collega’s, dus het halve werk. Wat dat betreft laat hij weinig middelen onbenut. Daarnaast kan hij natuurlijk, zoals elke verhalenverteller, vertrouwen op de kracht van wat hij te vertellen heeft. Hij kan zijn lezers voorhouden: het verhaal dat je gaat lezen, is de moeite waard omdat de getekende hoofdpersoon iets gaat meemaken wat je nog nooit hebt gehoord. Op dat punt vind ik Delisle als verteller helaas minder overtuigend. Dat is het best duidelijk te maken aan de hand van een van de meest treffende pagina’s uit Shenzhen: een paginagrote tekening van onze trouwe autobiografische hoofdpersoon. Delisle zet zichzelf daar neer als een laat-twintigste-eeuwse belichaming van Kuifje. In navolging van Hergés klassieker Kuifje en de blauwe lotus loopt Delisle in plusfour tussen de Chinezen rond. Naast hem loopt een aandoenlijk wit hondje. De stripmaker als vreemdeling in een vreemd land. Zo tekent Guy Delisle zichzelf ook: een ovaal met een driehoek als neus, twee zwarte stippen als ogen, een miniem zwart kuifje. Kuifje is als stripfiguur beroemd – of berucht – omdat hij zich zo voorbeeldig gedraagt als een neutrale kapstok voor Hergés verhalen. Kuifje heeft geen uitgesproken karakter, hij volgt slechts zijn neus voor het avontuur. Aan het einde van zijn verhalen steekt zijn belevingswereld nog precies zo in elkaar als toen hij aan zijn avontuur begon (met Kuifje in Tibet als mogelijke uitzondering). Zo kleurloos voert Deslisle zichzelf ook op. Hij stelt zichzelf als getekende ‘stripreporter’ geheel ten dienste van het kleur geven aan zijn omgeving.
Coulissen
Voor Hergé was Kuifje en de blauwe lotus in 1934 een keerpunt, omdat hij zich voor dit verhaal voor het eerst grondig documenteerde. Niet dat de Belgische stripmaker de pakketboot naar China nam, maar hij zocht wel contact met Tchang Tchong-jen, destijds student aan de Brusselse kunstacademie, om de jonge Chinees uit te horen over het leven en de gewoonten in zijn vaderland. Guy Delisle treedt in de voetsporen van zijn voorbeeld in een tijd waarin het wél mogelijk is om snel naar China te reizen – Delisle mocht er op kosten van zijn opdrachtgever zelfs maandenlang verblijven. Toch kiest de Canadese stripmaker ervoor zichzelf af te beelden als Hergés gekuifde reporter. Het illustreert de afstand die hij houdt tot het land dat hij bezoekt. Delisle stelt zich niet op als een zelfbewuste documentairemaker, maar informeert zijn lezer slechts over wat hij zelf zoal doet en om zich heen ziet. Hij spreekt de taal niet, hij gaat niet gericht op onderzoek uit, maar beperkt zich tot toeristische uitstapjes. En als hij zich over zijn gastland heeft ingelezen, weet hij dat goed geheim te houden. Aan bronvermelding doet de stripreporter niet. Hij is de gekuifde spil van zijn eigen verhaal en dat wringt met de gebieden die hij aandoet: stuk voor stuk autoritair geleide staten met een mensenrechtenreputatie van de ergste soort. Heel af en toe biedt de stripreporter een vluchtige blik achter de coulissen van de terreur. Dan stipt hij bijvoorbeeld op één plaatje het grote aantal doodstraffen in de Volksrepubliek aan. Of hij loopt met zijn zoon in de kinderwagen zogenaamd toevallig langs de woning waarin de Birmese oppositieleider Aung San Suu Kyi huisarrest heeft. Maar verder zwijgt hij, alsof het verder zijn zaak niet is. Hij wil beschrijven wat hij zelf ziet, getuigen, niet analyseren. Met morele dilemma’s wil de stripreporter zijn publiek niet vermoeien.
Vooruit
Als reisreportages vind ik Shenzhen, Pyongyang en Birma daarom tekort schieten. De verontrustende landen waar Guy Delisle heen trekt, vragen om een serieuzer, gedegener aanpak. Daar kun je niet zomaar in navolging van Kuifje onbevangen wat om je heen gaan kijken. Dan mis je de kern van wat er in China, Noord-Korea en Birma speelt. Guy Delisle ziet dat anders. Hij wil zijn lezers liever vermaken dan ze met harde feiten om de oren te slaan. Juist door luchtig en ogenschijnlijk onbevoordeeld om zich heen te blikken, laat hij zijn lezers liever hun eigen conclusies trekken. In Birma doet hij dat gestroomlijnder dan ooit. De paginagrote stadstekeningen verruilt Delisle voor langere, meer uitgesponnen striphoofdstukken. De stripmaker werpt zich nadrukkelijker op als verteller, met een gelijkmatiger beeldritme dan in Shenzhen. Hij tekent in Birma meer dan ooit om het oog van de lezer vooruit te helpen: vlug, vlug, op naar het volgende plaatje. Het doet mij echter terugverlangen naar de paginagrote stadsbeelden uit Shenzhen. Die verleenden de Chinese werkelijkheid een suggestief, onwerkelijk tintje: de schurende impressies van een foto-essay naast de dynamiek van de conventionele stripvertelling. In tien jaar tijd is de stripreporter Guy Delisle steeds harder gaan rennen. Zijn boeken verkopen naar eigen zeggen in Frankrijk en de Verenigde Staten inmiddels bijna net zo goed als die van Marjane Satrapi. Het is de stripmaker van harte gegund. Maar van mij mag de razende stripreporter wel weer wat vaker stilstaan. Even pas op de plaats maken. Net als destijds in Shenzhen. Vaker omzien in verwondering.
Gepubliceerd in ZozoLala 180 (2011)
Literatuur
Nicolas Clément: Chroniques de Jérusalem de Guy Delisle: documents de travail. Op: Focus.levif.be (2011)
Guy Delisle: Albert et les autres (L’Association, 2001)
Guy Delisle: Aline et les autres (L’Association, 1999)
Guy Delisle: Shenzhen (L’Association, 2000/Oog & Blik, 2011)
Guy Delisle: Pyongyang (L’Association, 2003/Oog & Blik, 2009)
Guy Delisle: Chroniques birmanes (Delcourt, 2007/Oog & Blik, 2008)
Brian Heater: Interview Guy Delisle. Op: Thedailycrosshatch.com (2009)
Benoît Peeters: De wereld van Hergé (Casterman, 1993, herz. dr.)
Rik Sanders: De bitterzoete journaals van Guy Delisle. In: Stripschrift 402 (2009)
Hans van Soest: Onze man in Birma, Guy Delisle. In: ZozoLala 160 (2007)
Ward Wijndelts: Dictatuur in stripvorm. Op: Nrcboeken.nl (2008)
Spraakverwarring (kader)
De reisstrips Shenzhen en Pyongyang zijn het resultaat van buitenlandse klussen van Guy Delisle. Als freelance animatiefilmer moet de tekenaar in Azië toezien op de werkzaamheden van goedkope lokale animatiestudio’s, waar onder andere tv-bewerkingen van de strip Papyrus worden gemaakt. Dat levert tal van vermakelijke en minder vermakelijke spraakverwarringen op, omdat Delisle Chinees noch Koreaans spreekt. Ook het Birmees is Delisle niet machtig wanneer hij voor twee jaar naar de Birmese hoofdstad Rangoon gaat, waar zijn vrouw voor de Franse tak van Artsen zonder Grenzen naartoe wordt uitgezonden. De stripmaker maakt er geen geheim van dat hij met de meeste van zijn bronnen ter plaatse niet kon spreken. Sterker nog, hij voert in Shenzhen een Amerikaanse zakenman op die de lokale taal wel machtig is: ,,Ach, als je geen Chinees spreekt, begrijp je de mensen hier misschien niet… Maar als je de taal wel spreekt, wil dat nog niet zeggen dat je ze wél begrijpt…”
Achterstevoren (kader)
Bijna tien jaar heeft het geduurd voordat het Nederlandstalige publiek kon kennismaken met de reisstrips van Guy Delisle. In het Frans verschenen zijn boeken Shenzhen, Pyongyang en Chroniques birmanes respectievelijk in 2000, 2003 en 2007. Pas acht jaar na het verschijnen van Shenzhen durfde een Nederlandse uitgever een vertaling van Birma aan. Daardoor leerden niet-francofonen Deslisles reisstrips in omgekeerde volgorde kennen: pas in 2009 verscheen de vertaling van Pyongyang en pas in 2011 die van Shenzhen. Sommige Nederlandse en Vlaamse lezers hebben daardoor de indruk dat Guy Delisle steeds compacter en grilliger is gaan werken, terwijl juist het omgekeerde het geval is: zijn reisstrips zijn met de jaren juist steeds meer uitgesponnen geworden, met minder prikkelende losse eindjes. Dit najaar verschijnt in het Frans een nieuw reisverslag van Delisle, Chroniques de Jérusalem. De Nederlandse vertaling Jeruzalem volgt in het voorjaar van 2012 bij uitgeverij Oog & Blik. Delisles blog biedt alvast een eerste indruk: Guydelisle.com/blog.
Spreekt deze tekst je aan? Dan lees je mogelijk ook graag: