Twee stuntelige buitenaardsen wagen zich buiten de veilige beschutting van hun ruimteschip. ‘Wij zijn tekenaars,’ stamelen ze, onwennig met hun elf tentakels om zich heen tastend, ‘wij maken strips.’ Aan het woord zijn Philippe Dupuy en Charles Berbérian, de fijnzinnige makers van de bitterzoete relatiekomedie ‘Meneer Johan’, waarvan het eerste deel inmiddels bij uitgeverij Oog & Blik is verschenen.
De karikatuur van de twee stripmakers als vreemdelingen in een vreemde wereld komt van het omslag van Journal d’un album, een bijzonder grappige en bij tijd en wijle ontroerende autobiografische strip van het duo. Behalve een humoristische vondst is het ook een treffend beeld dat Dupuy en Berbérian van zichzelf schetsen. Als stripmakers die begin jaren tachtig aan de bak proberen te komen, zijn ze net te laat om te kunnen profiteren van de economische hoogtijdagen van de strip. Vanaf het prille begin is het sappelen geblazen: leven van illustratiewerk, strips tekenen in de avonduren. In zekere zin werken Dupuy en Berbérian nog steeds zo, hoewel de doorbraak van Meneer Johan in Frankrijk het sappelen wel een stuk aangenamer heeft gemaakt. Voor het vierde deel van Meneer Johan mochten ze afgelopen januari de prestigieuze Alph-Art 1999 voor het beste Franstalige album van het jaar in ontvangst nemen, een onderscheiding die allesbehalve uit de lucht kwam vallen.
Lichtjaren
Toch blijft die vorm van erkenning zelfs in Frankrijk beperkt tot een subcultuur. Ook daar krijgt de afbeelding van de stripmakers als buitenaardsen door zijn herkenbaarheid de mondhoeken omhoog. Het beeld keert terug in de hilarische openingsscène van Journal d’un album, waarin Charles Berbérian aan een taxichauffeur probeert uit te leggen wat hij zoal doet in het dagelijks leven. De chauffeur valt even stil, om vervolgens grinnikend op te merken: ‘Oh ja, strips. Asterix en Obelix. Lollige boekjes.’ De man is niet voor één gat te vangen: ‘Nou, als je nog inspiratie nodig hebt, wat ik als taxichauffeur allemaal niet meemaak. Moet je horen…’ Voor de onfortuinlijke Berbérian is er dan geen ontsnappen meer aan. Tegensputteren dat hij eigentijdse, humoristische fictie over moderne relaties maakt, helpt niet meer. Tussen de voor- en achterbank gaapt een afstand van vele lichtjaren. Behalve dat de stripmakers in hun gedaante als buitenaardsen de ongemakkelijke status van hun vak symboliseren, zijn ook de wriemelende tentakels van de stripmakende wezens goed getroffen. De loopbaan van Dupuy en Berbérian omvat heel wat meer dan strips alleen. Of zoals Berbérian desgevraagd zegt: ‘Ik zie mezelf niet als professioneel stripmaker, maar als professioneel tekenaar.’ Behalve een respectabele stapel strips kunnen Dupuy en Berbérian mappen vol illustratie- en reclamewerk laten zien. Met hun elegante, toegankelijke tekenstijl passen de tekenaars perfect in tijdschriften als Cosmopolitan, The New Yorker en The National Post. Net als bij geestverwante grafici als Swarte, Loustal en Avril is hun werk tevens geknipt voor smaakvol vormgegeven boekomslagen, luxueuze portfolia en geraffineerde prenten.
Doe-het-zelf mythe
Bij de Nederlandstalige lezers is al dat moois nog zo goed als onbekend. Sinds hun veelbelovende Het kleine schildertje vijftien jaar geleden in de Atomium-reeks van Uitgeverij Bulldog verscheen, werd hier van Dupuy en Berbérian bitter weinig meer vernomen. Net zo weinig als van de meeste andere grafici, die zich losjes gegroepeerd weten onder de noemer École Pigalle. Behalve Dupuy en Berbérian hoorden ook mensen als Loustal, Chaland, Serge Clerc, François Avril en Ted Benoît tot dit legendarische gezelschap. Berbérian: ‘De École Pigalle ontstond midden jaren tachtig. Het was gewoon een groep mensen die veel met elkaar optrokken. Volgens mij is Avril een keer voor de grap over de École Pigalle begonnen, naar de Parijse wijk waar we in die tijd allemaal woonden of werkten. Een echte school was het niet. Wel werkten we in dezelfde richting, vonden we dezelfde dingen mooi.’ Om de zelfgecreëerde mythe nog wat meer op te blazen, houden Dupuy en Berbérian vol dat hun personage Meneer Johan een samensmelting is van drie prominente leden van de École Pigalle: François Avril, Philippe Petit-Roulet en Jean-Claude Götting. De ‘François, Philippe en Meneer Jean-Claude’ waaraan het eerste deel van Meneer Johan is opgedragen. Dupuy: ‘Doe ze bij elkaar in een shaker en je hebt Meneer Johan.’ Berbérian: ‘Eigenlijk heb je dan pas dertig procent Meneer Johan. Er zit zeker ook nog dertig procent van Philippe en dertig procent van mezelf in. Voor de laatste tien procent is hij een soort alleman.’ Maar wie is die fameuze Meneer Johan nu precies? Waarom lopen steeds meer Franse lezers met hem weg?
Onbezorgd slenteren
Net als bij veel bekende personages zit de kracht bij Meneer Johan hem in de herkenbaarheid. Het Woody Allen-effect, zeg maar. Meneer Johan zou de ideale lezer van zijn eigen strip zijn. Hij begint net naam te maken met zijn roman De ebbenhouten tafel en verdient daarmee genoeg om van te leven en ook nog wat centen over te houden voor een goed boek, een avondje film, of een dinertje met vrienden. Als vrijgezel in een niet al te duur appartement aan de rand van de binnenstad kan hij het zich veroorloven het leven geamuseerd gade te slaan. Als het gedoe hem allemaal wat teveel dreigt te worden, trekt hij zich terug in zijn veilige, beschutte wereldje. Johan heeft het aardig voor elkaar. Voor een klassiek Kuifje-leven, met veel opgewonden heen en weer gedraaf, hoeft hij niet bang te zijn. Hoewel we Meneer Johan in tegenstelling tot Kuifje wel zien werken voor zijn geld, blijft dat beperkt tot sporadische momenten. Echt zwoegen mag het niet heten. Berbérian: ‘Zoveel schrijft Johan inderdaad niet. In dat opzicht heeft hij wel wat van Kuifje weg. Het grootste deel van de tijd lijkt hij met zijn handen in de zakken zomaar wat over straat te slenteren. Wat Johan wezenlijk kenmerkt, is dat hij een fijngevoelige stadsbewoner van rond de dertig is. Een ideale kapstok voor verhalen over de liefde, nostalgie en vrouwen en kinderen, de thema’s van de eerste drie albums. Het grote verschil tussen Meneer Johan en Kuifje is dat Kuifje redelijk stereotiep is. Veel van Kuifjes achtergrond blijft in het vage: waar hij woont, hoe zijn liefdesleven eruit ziet. Bij Meneer Johan vermijden we dat zorgvuldig. We vinden het belangrijk zijn wereldje nauwkeurig uit te werken. Vandaar dat we hem bijvoorbeeld niet in een of andere symbolische, Europees aandoende grote stad laten leven, maar in Parijs. Daar wonen Philippe en ik ook en hoeven we alleen maar om ons heen te kijken om een geloofwaardig decor neer te zetten.’ De verwantschap met de cultuurliefhebbers van de École Pigalle komt hier weer om de hoek kijken. Niet alleen woonden zij midden jaren tachtig allemaal in Parijs, ook leidt Johan grosso modo het leven dat zij ook leidden. Dupuy: ‘Onze generatie kent veel van die verlate adolescenten. Pas rond hun dertigste maken zij kennis met het volwassen leven, vaak in combinatie met samenwonen en kinderen krijgen.’ Berbérian: ‘In die zin is Johan geen tijdloos personage, maar een kind van zijn tijd. In het eerste deel M’n innig geliefde conciërge zwemt hij werkelijk in de onbezorgdheid. Zijn kopzorgen zijn beperkt tot het verlies van zijn giropas en het ontlopen van de conciërge die denkt hij hoofdluis heeft. Zo onbekommerd leefden wij ook rond ons vijfentwintigste. In het tweede album Slapeloze nachten wordt Johan bevangen door een gevoel van nostalgie, omdat hij bijna dertig is. Dan pas beleeft hij zijn eerste crisis, doordat hij terugblikt op zijn leven en in Portugal de poëziebloemlezing kwijtraakt die zijn opa hem voor later had gegeven. Dat is ook het moment waarop hij de brief niet kan terugvinden die hij op zeventienjarige leeftijd aan zichzelf als dertiger schreef. Vergeleken met de jongeren van nu is Johan bevoorrecht. Ik bedoel, hij heeft geen echte geldzorgen en tijd te over voor zijn vrienden en amoureuze avontuurtjes. Johan hoeft niet te tobben over werkloosheid, sociale spanningen en aids.’
Ah, Paris!
De zorgeloosheid van Meneer Johan wordt weerspiegeld door het geromantiseerde stadsdecor waarin Dupuy en Berbérian hem laten rondlopen. Hun versie van Parijs kan zo de folders van de VVV in. De joie de vivre spat er vanaf. Net als in de tekstloze strip Soirs de Paris van de École Pigalle-auteurs Avril en Petit-Roulet bestaat het Parijs van Meneer Johan louter uit pittoreske locaties. Dupuy en Berbérian verlustigen zich in het weergeven van terrasjes, bruggetjes, boompjes en barretjes, die met elkaar wedijveren in frisheid en elegantie. Ver weg is de naargeestigheid van de Parijse banlieue of de kille megalomanie van La Défense. Berbérian kan zich de kritiek niet echt aantrekken. ‘Het past gewoon bij de toon van onze strip. Aan Woody Allen wordt wel eens gevraagd waarom hij het in zijn films nooit over racisme heeft, zoals bijvoorbeeld Spike Lee wel doet. Woody Allen antwoordt daar altijd op dat hij blank, joods en Newyorker is en zich daarom bezighoudt met vragen die een blanke, joodse Newyorker bezighouden. Hetzelfde geldt ook voor ons.’ De overeenkomst met de strips van École Pigalle-auteurs gaat nog verder. Dupuy en Berbérian noemen de strips Macumba River en Papa-Dindon van Petit-Roulet als boeken die hen aanzetten tot het creëren van Meneer Johan. Berbérian: ‘Die boeken tekende Petit-Roulet vlak na Soirs de Paris. Voor het begin van Meneer Johan zijn dat hele essentiële strips. In Papa-Dindon komt zelfs een directe voorloper van Meneer Johan voor, een jongeman die gaat dineren bij vrienden van zijn vriendin. Het etentje verloopt erg slecht, de jongeman windt zich op, ergert zich. Zo’n scène staat ook in het vierde deel van Meneer Johan. Johan dineert bij de baas van zijn vriendin en stoort zich aan de domme vragen van zijn tafelgenoten. In dat opzicht ligt Meneer Johan dichtbij het universum dat Petit-Roulet en Avril in de jaren tachtig hebben ontwikkeld. Toen was er trouwens een hele stroming van mensen die dit soort verhalen vertelden, denk maar aan Martin Veyron en Jean-Claude Denis. Daar borduren we met Meneer Johan op voort. Net als die stripmakers vertellen wij graag over alledaagse gebeurtenissen. In werkelijkheid observeer ik ook met een zeker genoegen mensen in hun alledaagse omgeving, waar de dingen met een eigen, nauwelijks waarneembaar ritme plaatsvinden. Er gaat een speciale poëzie van uit, het zijn dingen die je bijblijven. Daarom waren Dupuy en ik voor het eerst werkelijk tevreden over Meneer Johan na het voltooien van Chantal uit het eerste deel, een strip over de nasleep van een liefdesrelatie, vol kleine woordjes, kleine details.’
Het leven gaat door
Ondertussen staat de tijd voor Meneer Johan niet stil. Het prille succes van zijn roman De ebbenhouten tafel vraagt om een opvolger, de eerste voorzichtige rimpels tekenen zich af op zijn ouder wordende gezicht. Meneer Johan 4: Stil geluk is een ander soort strip dan M’n innig geliefde conciërge van zeven jaar daarvoor. Van korte verhalen hebben Dupuy en Berbérian definitief de overstap gemaakt naar het langere werk. Berbérian: ‘De Meneer Johan-strips in kleur zullen voortaan alleen nog lange, afgeronde verhalen zijn. Het personage is gegroeid, we willen nu andere thema’s in de strip kwijt. Lange verhalen hebben een ander ritme, je kunt veel uitgebreider stilstaan bij de bijfiguren en sfeertekeningen.’ Het is een ontwikkeling die inzette met Reis naar Lissabon uit de tweede Meneer Johan. Berbérian: ‘Meneer Johan gaat om verschillende redenen naar Lissabon. Het begint ermee dat hij dertig wordt en vergeefs de brief zoekt die hij zichzelf op zeventienjarige leeftijd heeft geschreven. Dat is de aanleiding voor de verdere gebeurtenissen. Het gegeven heb ik van Numa Sadouls boek Mister Moebius et Doctor Gir, waarin Giraud vertelt over de brief die hij als vijftienjarige aan zichzelf richtte voor als hij later volwassen zou zijn. Toen ik dat als puber las, vond ik dat een geweldig idee en heb ik mezelf ook zo’n brief geschreven. Alleen heb ik die toen zo goed verborgen, dat ik hem nooit meer heb teruggevonden. Het leek ons een goed uitgangspunt voor Meneer Johan, we vroegen ons af hoe we daar in stripvorm over moesten vertellen. Daarbij kwam nog dat we Johan ergens op een feestje op een vreemde, verre plek wilden droppen, waar hij niet uit zichzelf kan weggaan. Dat hij moet wachten op de eerste auto die vertrekt, in slaap valt en de volgende ochtend ontdekt dat iedereen zonder hem vertrokken is. Tot slot wilde ik ook graag iets doen met wat een vriend mij had verteld over de Portugese schrijver Pessoa en de saudade, het beroemde nationale gevoel van nostalgie en weemoed, die uit zijn werk spreekt. Die gegevens hebben we met elkaar verbonden.’ Dupuy: ‘Als we één van die ideeën hadden weggelaten, was het verhaal onevenwichtig geworden. Het eindresultaat was precies wat we wilden.’ Ook jaren later vinden Dupuy en Berbérian de opzet van Reis naar Lissabon nog steeds geslaagd. Berbérian: ‘Alleen hadden we nu waarschijnlijk één pagina extra gebruikt om enkele plaatjes wat meer ruimte te geven, zoals de sfeerbeelden van Lissabon met zijn trammetjes.’
De diepte in
De ontwikkeling naar langere verhalen zet zich door in Meneer Johan 3: Vrouwen en kinderen eerst, dat bestaat uit korte verhalen die losjes met elkaar verbonden zijn. De werkelijke ommekeer komt met het al eerder genoemde Journal d’un album, dat tegelijk met de derde Meneer Johan verschijnt. Dupuy: ‘Met Journal d’un album wilden we een ánder soort strip maken, zwart-wit, meer dan honderd pagina’s lang, op een “gewoon” boekformaat. Dat zagen we jonge stripmakers als Menu, Trondheim en Stanislas bij hun uitgeverij L’Association doen. In Journal d’un album wilden we vertellen hoe die derde Meneer Johan tot stand is gekomen.’ Berbérian: ‘Bovendien wilden we Meneer Johan met ons mee laten groeien, hem met ons ouder laten worden. Dat hield automatisch een ander soort verhalen in, en een andere tekenstijl. We wilden niet tot in lengte van jaren hetzelfde blijven doen.’ In Vrouwen en kinderen eerst ziet Johan zijn onbekommerde leventje verstoord door vrouwen en kinderen. Het inwonende zoontje van zijn jeugdvriend Felix bemoeilijkt keer op keer zijn voortkabbelende vrijgezellenbestaan. Ondanks deze tegenslag blijft het boek luchtig van toon. In zijn ergste fantasieën ziet Meneer Johan zijn veilige vrijgezellenveste belegerd door een horde wilde vrouwen, die het bolwerk via hun biologische klokken met zuigelingen bestookt. Niet bepaald een gedachte om lang van wakker te liggen. Pas met Journal d’un album gaan de stripmakers werkelijk de diepte in. De beginscène van dat boek over Berbérians confrontatie met de uit zijn nek lullende taxichauffeur mag nog vermakelijk heten, de existentiële crisis waarin Dupuy enkele hoofdstukken later belandt, is dat allerminst. Terwijl Dupuy’s vriendin duidelijkheid wil over de toekomst, twijfelt hij over zijn artistieke talenten en ligt zijn moeder op sterven. En dan moet hij ook nog werken aan de derde Meneer Johan en dat vermaledijde stripdagboek, dat Journal d’un album. Het is meer dan de geplaagde tekenaar aankan. Dupuy raakt de absolute bodem in een indrukwekkende passage, die illustratief mag heten voor de veranderde toonzetting van zijn latere werk met Berbérian. Op die plek verandert het elegante lijnenspel in een indringende noodkreet op papier. Dupuy maakt er zijn wanhoop voelbaar. De keerzijde van de luchtigheid van Meneer Johan 3 laat niets te raden over. Berbérian: ‘Dupuy doorstond dingen die Meneer Johan tot dan toe bespaard waren gebleven. Na Journal d’un album werd ons duidelijk dat we Johan niet hoeven te ontzien. Ook hij zou zich voor ernstige problemen geplaatst kunnen zien. Per slot van rekening gebruiken we voor Meneer Johan onze eigen ervaringen als basismateriaal. Zelf zat ik ten tijde van Journal d’un album niet zo in de problemen. Voor mij was het meer een verkenning van mijn verhouding tot strips. Ik wilde via mijn dagboekstrips te weten komen welke betekenis het geliefde medium uit mijn jeugd zou kunnen hebben in mijn volwassen leven. Of maakte ik eigenlijk alleen uit nostalgie, omdat ze me herinneren aan mijn jeugd? Bovendien was het voor ons allebei belangrijk dat we elk om de beurt een eigen hoofdstuk verzorgden in plaats van alles samen te doen. Philippe en ik werkten toen immers al tien jaar samen. Niet dat we er serieus over dachten onze samenwerking te beëindigen, maar we wilden weten in hoeverre we elkaar nog aanvulden. Het was een soort test: kijken of wat ik solo maakte Philippe kon interesseren en andersom. Mocht dat niet zo geweest zijn, dan waren we misschien uit elkaar gegaan. Gelukkig kijken we beiden met grote tevredenheid terug op Journal d’un album. Het was geen eenvoudig boek om te maken, maar bevestigde uiteindelijk wel dat er toekomst zit in onze samenwerking.’
Hernieuwde ambities
Het succes van Stil geluk, de opvolger van Vrouwen en kinderen eerst en Journal d’un album, onderstreept de vruchtbaarheid van de voortgezette samenwerking. De uitreiking van de Alph-Art afgelopen januari in Angoulême vormt er het tastbare bewijs van. Op meeslepende wijze weten Dupuy en Berbérian in dit album de hortende romance van Meneer Johan en de zelfbewuste Cathy te vervlechten met het bruiloftsfeest van twee van Johans jeugdvrienden, een Japanse legende over een zeemeermin en de geschiedenis van een onfortuinlijke schilderijenvervalser met artistieke ambities. Stil geluk is een ingenieus vlechtwerk, dat de serie ook voor de gevorderde Meneer Johan-lezer interessant weet te houden. Aan het einde van het boek belanden Johan en Cathy in New York, waar hen een nieuwe toekomst wacht. Volgens Berbérian gaat het zelfs zover komen dat Johan, de eeuwige vrijgezel uit de eerste boeken, in New York vader wordt. Het vijfde deel van Meneer Johan zal echter nog zeker tot eind 2000 op zich laten wachten. Voor die tijd verschijnt bij het Franse Les Humanoïdes Associés nog Les carnets de Monsieur Jean, een dikke bundel korte zwart-witstrips, waarin Dupuy en Berbérian Johans flierefluitende vriend Felix in het middelpunt stellen. Ook staat er bij dezelfde uitgever een nieuw deel van Le journal d’Henriette op stapel, de reeks over een gevoelig, bebrild dikkerdje, dat haar emoties de vrije loop laat in haar dagboek. De reeks Henriette stamt nog van voor Meneer Johan. Dupuy: ‘De intimiteit van dagboeken fascineert me. Toen ik op de middelbare school zat hielden veel van mijn vrienden een dagboek bij. Charles en ik doen dat inmiddels ook al jaren. Toen ik op het idee van Le journal d’Henriette kwam, zag ik dat dikke, lelijke meisje al helemaal voor me. Via haar dagboek zou ze een intens innerlijk leven kunnen leiden. In het eerste verhaal bevindt Henriette zich met haar vader in haar kamer. Uit haar schooltas haalt ze een troffel en wat stenen en legt ze een muurtje tussen hem en haarzelf. Het verhaal eindigt met een zwijgende Henriette en haar vader elk aan weerszijden van de muur. Eigenlijk wilden Charles en ik het bij die ene Henriette-strip laten, maar we kregen er via het tijdschrift Fluide Glacial zulke positieve reacties op dat we ermee zijn doorgegaan.’ Inmiddels bestaan Le journal d’Henriette en Meneer Johan al jaren naast elkaar. Zoals het er nu naar uitziet, zal dat voorlopig niet veranderen. De hernieuwde ambities van het stripmakersduo zijn er groot genoeg voor.
Wijn en schetsboeken
Die ambities zijn voor een belangrijk deel mogelijk dankzij het lucratieve reclamewerk dat Dupuy en Berbérian voor de Franse wijnketen Nicolas maken. Met hun geïdealiseerde versie van Frankrijk sluit het tekenaarsduo natuurlijk naadloos aan bij het bourgondische imago dat wijnhandelaren graag uitdragen. De tekenaars kwamen aanvankelijk via een reclamebureau in contact met Nicolas, maar werken inmiddels zonder tussenpersoon voor het bedrijf. Daardoor hebben ze totale controle over de tekeningen die ze voor de wijnketen maken, een ongebruikelijke situatie die Berbérian graag vergelijkt met hoe zijn favoriete reclametekenaars in de jaren twintig werkten. Berbérian: ‘Het werk voor Nicolas is het enige reclamewerk dat we nog doen. Het leidt ons niet teveel af en we kunnen op onze eigen voorwaarden eraan werken. We hebben er alle vrijheid bij het ontwikkelen van ons eigen universum, zoals we dat in onze strips ook het liefste doen. Andere reclame-opdrachten weigeren we, omdat we zoveel mogelijk tijd willen overhouden voor ons vrije werk, strips, zeefdrukken en dergelijke. Veel van die tijd gaat tegenwoordig zitten in onze schetsboeken die we van dag tot dag bijhouden. Het is te vergelijken met wat Robert Crumb en Loustal doen, alleen tekenen wij niet over onze reizen, maar over alledaagse dingen als het familieleven, vakanties, en dergelijke. Als je zo’n schetsboek dagelijks bijhoudt, wordt het tekenen een soort vertellen, een soort schrijven. Uit die schetsboeken is al een bloemlezing over New York samengesteld, New York carnets, die verscheen bij uitgeverij Cornélius. Er zijn plannen voor een tweede schetsboek gewijd aan Barcelona, en Philippe en ik denken ook na over exposities rond thema’s uit onze teken-dagboeken, of schilderijen die erop gebaseerd zijn.’
Testcase
Het buitenaardse duo van het omslag van Journal d’un album denkt er voorlopig niet aan om op te houden. Samen vormen ze een tweekoppig monster, dat nog lang niet is uitgeraasd. In Frankrijk heeft dat tot een veelzijdig en volwassen oeuvre geleid. Wat daar in het Nederlandse taalgebied van overblijft, moet nog worden afgewacht. Vooralsnog heeft Oog & Blik alleen plannen voor de vertaling van de bijzonder vermakelijke en toegankelijke Meneer Johan-strips in kleur. Mochten deze boeken aanslaan – wat ze zeker verdienen – dan zou het Nederlandstalige publiek eigenlijk ook vertalingen moeten kunnen verwachten van het minder conventionele werk, zoals Journal d’un album en Les carnets de Monsieur Jean. Of die vertalingen er daadwerkelijk komen, vormt een prima testcase voor de daadkracht van de Nederlandstalige stripuitgeverij eind jaren negentig. Niet voor niets ventileert Dupuy tot slot van het interview zijn frustratie over de huidige staat van de stripcultuur: ‘Het zit me niet lekker dat de Meneer Johan-albums zoveel lijken op die van Bollie en Billie. Ik bedoel, onze strips zijn gericht op een totaal ander publiek. Die standaard-stripuitvoering, gekartonneerde albums van 48 pagina’s in kleur op A4-formaat, zorgt gemakkelijk voor verwarring. Het is frustrerend dat je de meeste van die albums na twintig minuten uit hebt. Een boek als Maus bewijst immers dat strips moeiteloos urenlang kunnen boeien. Nu de stripmarkt niet meer zo gezond is als vroeger, begrijp ik niet waarom stripuitgevers nooit eens iets anders proberen. Wanneer ik hen erop aanspreek – wat ik vaak genoeg doe – krijg ik altijd de indruk dat ze me wel horen, maar tegelijkertijd denken: interessante opvatting hoor, maar eigenlijk weet je er niets van. Ondertussen blijven ze gewoon maar stripalbums uitbrengen op dat standaardformaat. Alsof de gewoonten van het publiek, de distributeurs en de boekhandels bij voorbaat niet te veranderen zouden zijn. Alsof de relatie tussen de vorm en inhoud van de boeken er niet toe doet. Een dik boek op een afwijkend stripformaat als Journal d’un album is volgens die logica nauwelijks haalbaar. Ik ben ervan overtuigd dat de uitgevers te weinig doen om een nieuw publiek te bereiken. Is het dan gek dat veel mensen afhaken? Het merendeel van de École Pigalle-auteurs heeft de strip al vaarwel gezegd. Eerlijk gezegd had ik allang hetzelfde gedaan als ik Berbérian niet had ontmoet.’
Gepubliceerd in ZozoLala 105 (1999)
Dit artikel is gebaseerd op een uitgebreid interview met Dupuy en Berbérian door Philippe Morin, Dominique Poncet en Pierre-Marie Jamet, dat verscheen in het Franse stripinformatieblad PLG no. 30 (1994). Het is aangevuld en geactualiseerd met een eigen telefonisch vraaggesprek met Berbérian.
Invloeden (kader)
Vanwege de elegante, fijnzinnige humor van Meneer Johan zou je het niet meteen denken. Toch wortelen de bitterzoete grapjes die het handelsmerk van Dupuy en Berbérian vormen in het onbegrensde absurdisme van het Franse striptijdschrift Fluide Glacial, de thuisbasis van Gotlib, Goossens en aanverwante geesten. Dupuy en Berbérian kwamen er midden jaren tachtig terecht toen ze bij alle andere uitgevers werden afgewezen. Keer op keer kregen ze te horen dat hun strips onleesbaar zouden zijn. Niet zo vreemd voor wie bedenkt dat het eerste gezamenlijke project van het duo in zes maanden tijd niet meer dan zes pagina’s strip opleverde. Doodgetekend perfectionisme. Een bloemlezing van dit prille werk van de makers van Meneer Johan verscheen als Les héros ne meurent jamais bij L’Association. Het boek is vooral een aanrader voor de liefhebbers van een extreem doorgevoerde variant op de swingende klare lijn-strips van Serge Clerc en Yves Chaland. Veel rasters en ronde lijnen. Halverwege Les héros ne meurent jamais komt daar nog de invloed van Joost Swarte en Ever Meulen bij. Steeds duidelijker zien we Dupuy en Berbérian daar kiezen voor de formule minder is meer. De werkelijke omslag komt met Het kleine schildertje, een strip in opdracht voor de legendarische Atomium-reeks. Naast Swarte en Chaland laten vooral ook de invloeden van verschillende door beide tekenaars bewonderde jaren-twintig-illustratoren (o.a. Marty, Benitot, Le Pape, de modetijdschriften Vogue en La Gazette du Bon Ton) zich aan deze strip aflezen. Het kleine schildertje markeert de opmars van het schier onafscheidelijke duo Dupuy-Berbérian. Het elegante boekwerkje opent de deuren naar de reclamebureaus en daarmee naar toenemende financiële zekerheid. Daarnaast biedt het een ingang bij uitgeverij Les Humanoïdes Associés, die de stripmakers vraagt om een bijdrage aan de feestaflevering van de stripbundel Frank Margérin présente. Met die strip start een intensieve samenwerking, die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Spreekt deze tekst je aan?
Dan lees je mogelijk ook graag: