Meeslepende korte verhalen over de periode waarin de Sovjetplaneconomie het kapitalisme – heel even – voorbij leek te streven. Fictie of werkelijkheid?
(Vertaling van Red Plenty voor Nieuw Amsterdam, 2011)
Citaten uit de pers
‘De rode belofte ontrukt een wereld aan de vergetelheid, maakt het grensgebied van utopisch denken en wetenschap inzichtelijk en bevestigt Spuffords reputatie als meester van het korte verhaal. Ook wie niet meteen affiniteit heeft met een onderwerp als Sovjet-utopisme, leest het boek in één ruk uit.’ de Volkskrant
‘De Britse Francis Spufford vermengt op voortreffelijke wijze non-fictie en fictie om de denk- en leefwereld van de mensen van toen opnieuw tot leven te brengen.’ Trouw
Inspiratie
Tijdens het werk aan De rode belofte heb ik dankbaar inspiratie geput uit deze nET eCHT media. Daarnaast heb ik deze vertaling mede kunnen maken dankzij een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds.
Leesfragment
Stormachtig applaus, 1961
Mazzelaar Sasja Galitsj. Mazzelaar Sasja, met zijn jukbeenderen en zijn krullen en zijn sjaaltje om zijn nek, als vaandel van een ontspannen levenshouding. Mazzelaar Sasja, bij wie het allemaal zo eenvoudig leek als hij aan de piano ging zitten in zijn appartement vol antiek in de buurt van Aeroflotskaja en al pingelend een nieuwe hit schreef, of anders wel de ene na de andere grappige dialoog uit zijn mooie, kleine typemachine liet ratelen. Licht grijzend nu hij begin veertig was, maar niet minder charmant. Mazzelaar Sasja, geliefd en gekoesterd, met zijn begripvolle vrouw en zijn bevriende actrices en zijn uitstapjes naar Parijs. Buitenlanders mochten hem, maar hij kende zijn plaats. Hij ging nooit te ver. Hij zorgde nooit voor onaangenaamheden. En dus regende het beloningen voor zijn talent. Ongelooflijke mazzelkont Sasja Galitsj.
Hij was te vroeg voor de lunch. Hij hield er rekening mee dat hij moest wachten, en omdat hij laat was opgestaan vanwege een bescheiden erfenis van de avond ervoor, keek hij reikhalzend uit naar een rustig moment ergens in het donker van een hoekje achteraf. Maar Morins secretaresse begeleidde hem meteen via het centrale redactielokaal van de krant naar een met glazen wanden afgezette ruimte in de hoek van het torengebouw. Het uitzicht over de boulevard reikte helemaal tot aan de Moskva, en de wolken die nog geen uur geleden de eerste sneeuw van de herfst leken aan te kondigen waren verdwenen. Plotseling was de stad overkoepeld door een heldere hemel. Vanachter het dikke glas van de ruiten leek hij door een heldere blauwe lens te worden beschenen.
Morin was in bespreking. Op een lange tafel lag een rij drukproeven en hij wees met zijn grote vingers naar een pagina op tweederde van de rij, waarna een magere vrouw van eind dertig met een blauw potlood in haar hand vooroverboog. Terwijl ze sprak, maakte een jongeman naast Morin druk aantekeningen op een schrijfblok. Er was nog een man aanwezig, een veel oudere man, die met zijn kin op zijn borst weliswaar nog net niet zat te slapen, maar met zijn hele lichaamshouding blijk gaf van een diepe landerigheid. Dat, veronderstelde Galitsj, zou dan wel in naam de uitgever van de krant zijn, in naam Morins baas: een meubelstuk, had Morin aan de pokertafel laten doorschemeren, dat onverzettelijk op zijn post bleef, maar intussen mooi de dagelijkse kopzorgen aan Morin overliet. En de vrouw zou dan wel de interne functionaris van Glavlit zijn. Galitsj herkende het tafereel van duizend scenariobesprekingen: Stilleven met censor.
‘Sasja!’ zei Morin. ‘We zijn bijna klaar. Plof maar ergens neer, goed? Niemand die het erg zal vinden. Heren, Marfa Timofejevna, mag ik voorstellen: Aleksandr Galitsj, schrijver van tal van voorstellingen die u hebt gezien en van liedjes die u vast ook weleens fluit.’
Lieve hemel, dacht Sasja. De jongen met het schrijfblok schonk hem een snelle glimlach, van een gezicht dat van dichtbij een sterke hunkering uitstraalde; een gezicht dat mogelijk in een weeshuis, ergens in de provincie, was opgegroeid. De uitgever in de hoek liet een grom horen die zo neutraal klonk dat het was alsof er lucht ontsnapte uit een hol in de grond. Marfa Timofejevna lachte echter verlegen, verplaatste het blauwe potlood naar haar andere hand en stak als een schoolmeisje haar rechterhand uit ter kennismaking.
‘De Aleksandr Galitsj?’ zei ze.
‘Ja,’ zei Sasja, ‘de enige die ik ken, tenminste.’
‘Ik heb zo genoten van Moskou gelooft niet in tranen,’ zei ze. ‘Ik vond het gewoon zo… zo waar. Zo begripvol. En zo knap dat een man zo’n stuk kan schrijven.’
Geweldig, dacht Sasja, de censor houdt van mijn werk, de censor vindt me zo oprecht. Maar zijn gedachten dwaalden meteen af naar hoe haar leven eruit zou kunnen zien, met haar nette gebreide vest en haar helaas iets te grote neus. Woont bij haar moeder, bezoekt musea, neemt een partituurboekje mee als ze naar concerten gaat. Nooit getrouwd. Nee, één keer getrouwd, niet langer dan een jaar, met een melancholicus. En als vanzelf keek hij haar begripvol aan, en hield hij haar hand net iets langer vast dan zij verwachtte.
‘Heel vriendelijk van u,’ zei hij. ‘Ik zie zelf natuurlijk vooral de onvolmaaktheid van wat ik doe. Gelukkig houden mijn vriendinnen me nog een beetje op het smalle rechte pad. Gewoon luisteren naar wat ze zeggen is naar mijn ervaring enorm waardevol voor een schrijver die geloofwaardige vrouwelijke stemmen wil scheppen.’ Vel over been, waarschijnlijk met heupen als de gebleekte botten van een kameel die alleen in de woestijn is achtergelaten om te sterven. ‘Maar goed,’ zei hij, ‘laat me u niet van uw werk houden.’ Hij zag over hun schouders dat op de proeven de tekst van een toespraak stond afgedrukt, een heel lange toespraak die kolom na kolom doorging, en daarmee waarschijnlijk de rede was die Chroesjtsjov vandaag tijdens het partijcongres zou uitspreken. Hier en daar werden de zich ontrollende alinea’s gelardeerd met gecursiveerde vervoering. Gewoon ‘(Applaus)’ kwam veelvuldig voor. Chroesjtsjov zou natuurlijk Chroesjtsjov niet zijn als er niet op gezette tijden ‘(Gelach)’ klonk. Maar naarmate de toespraak op gang kwam, klonk er vaker ‘(Aanhoudend applaus)’ en op de echte piekmomenten het eerbetoon dat het Sovjetpubliek nooit achterwege liet ‘(Stormachtig applaus)’. En ook al werd de toespraak afgedrukt voordat de partijleider hem goed en wel had uitgesproken, toch wist Galitsj vrij zeker dat de orkestratie die op de proeven stond aangegeven een betrouwbare weergave zou zijn. Dat waren zonder meer de momenten waarop de tweeduizend afgevaardigden onder de grote koepel in het Kremlin hun waardering donderend zouden laten blijken. Was het theaterpubliek maar zo gemakkelijk.
Leesfragment Echtmedia.net. Copyright bij de auteur.