Stanislas wil geen klare-lijntekenaar zijn
Stanislas en Hergé, op zich ligt de combinatie niet meteen voor de hand. De tekenstijl van de Parijzenaar mag dan heel wat weghebben van die van de schepper van Kuifje, de wortels ervan liggen toch ook zichtbaar elders. Bovendien werkt Stanislas – naast zijn werk als stripmaker ook als illustrator actief – in meerdere stijlen, iets wat van Hergé niet kan worden gezegd. Maar het meest onwaarschijnlijk is de associatie nog, vanwege Stanislas’ status als een van de oprichters van de Franse uitgeverij L’Association. L’Association is voor de Franse auteurstrip wat De Bezige Bij ooit was voor de Nederlandse literatuur. Een eigenwijs bedrijfje gerund voor en door stripmakers. Een uitgeverij waar elke gedachte aan een standaardomvang van stripalbums geldt als een gruwel en waar experimenten mogelijk zijn waaraan geen enkele andere grote uitgeverij zich meer de vingers durft te branden. Stanislas herinnert zich de drijfveer achter de oprichting van L’Association, nu bijna tien jaar geleden, nog goed.
Zo’n jaar geleden lastte Big Balloon op het laatste nippertje de uitgave van het eerste deel van Victor Vallei af. Daarmee leek het werk van Stanislas Barthélemy (1961) voorgoed verloren voor het Nederlandstalig publiek. Met De avonturen van Hergé levert de inventieve stripmaker echter alsnog een fraai visitekaartje af.“We vonden dat de strip te vulgair, banaal en commercieel was geworden. In de boekhandels kwamen we bijna nooit meer originele boeken of interessante tekenaars tegen. Hoewel de kansen op succes nul leken, zijn we toen L’Association begonnen. Niemand verwachtte dat het avontuur langer dan zo’n boek of drie zou duren. Maar het liep eigenlijk meteen heel goed. Het beantwoordde duidelijk aan een behoefte bij het publiek. Inmiddels is L’Association een gevestigde naam en komt begin december dat krankzinnige project Comix 2000 eraan. Zelf ben ik er tegenwoordig niet meer zo mee bezig; het is nu vooral Jean-Christophe Menu die het werk doet.”
Hoe ben je bij De avonturen van Hergé betrokken geraakt?
“Het oorspronkelijke idee stamt van scenarist Jean-Luc Fromental. Hij had Maus gelezen en vond zo’n biografie in stripvorm fantastisch werken. Bovendien wist hij dat Hergé een veelbewogen leven had geleid. Hij heeft daar eens met zijn vriend en collega José-Luis Bocquet over gesproken en samen hebben ze het idee toen verder uitgewerkt. Ik kwam in beeld toen Fromental en Bocquet moeite hadden om een geschikte tekenaar voor hun scenario te vinden. Ze zochten iemand met het uithoudingsvermogen en de tijd om het project te volbrengen. Een tekenaar die bovendien in Hergés stijl kon werken, maar ook zijn eigenheid kon behouden. Mijn serie Victor Vallei was net door uitgeverij Les Humanoïdes Associés stopgezet, dus ik was wel in voor een nieuw, groot project. Yves Boniface, de drijvende kracht achter uitgeverij Reporter, heeft ons toen met elkaar in contact gebracht. Hij wist dat Fromental en Bocquet met het scenario rondliepen en hield erg van mijn werk. Overigens is Boniface deze zomer aan een hartkwaal overleden en heeft hij de publicatie van De avonturen van Hergé niet meer mogen meemaken. Daarom hebben wij het boek aan hem opgedragen.”
Wat vond je van het idee voor het boek toen je het voor het eerst hoorde?
“Aanvankelijk wist ik niet precies wat het zou gaan worden. De meeste stripbiografieën van stripmakers zijn grappig bedoeld, zoals die van Chaland over Jijé, andere zijn juist weer belerend. Dat spreekt me geen van beide aan. Gelukkig wisten Fromental en Bocquet me ervan te overtuigen dat het geen lollig verhaaltje of schoollesje zou worden, maar een speels gebrachte verzameling scènes uit het leven van Hergé, zonder grote lappen tekst met uitleg. Geen opportunistisch productiewerk, maar de persoonlijke visie van drie – met Boniface erbij eigenlijk vier – auteurs.”Wat spreekt je het meeste aan in het leven van Hergé?
“Allereerst vind ik zijn werk natuurlijk fascinerend. Vooral de eerste helft daarvan, voordat hij zich omringde met al die medewerkers op zijn studio. Dan draagt het nog duidelijk zijn eigen stempel, daarna wordt het mij wat te gladjes, te perfect. Met Kuifje is Hergé toch een soort monstre sacré van het Europese beeldverhaal. Een maatschappelijk verschijnsel, vanzelfsprekend voor iedereen. Je ziet het aan de Franse taal: eerst zei men rocambolesque, nu tintinesque (wat fantastisch of onwaarschijnlijk betekent: bijv. tintinesque avonturen, red.). Kuifje is onderdeel van het dagelijks taalgebruik. Dronken mensen zijn ook wel comme Tournesol en slechte zangeressen heten Castafiores. Dat is werkelijk buitengewoon. Als iemand zo’n succes heeft, wordt je nieuwsgierig. Dan ga je je afvragen wat voor persoon het was. Wat zit er achter het werk?
Daarnaast is Hergé ook interessant als persoon. Hij was nieuwsgierig en stelde zichzelf vragen. Hij is nooit blijven stilstaan, maar heeft zich altijd verder ontwikkeld. En hij interesseerde zich ook voor andere dingen dan zijn vak, zoals moderne kunst. Als jonge knaap had ik mezelf heilig voorgenomen hem te ontmoeten. Dat is er echter nooit van gekomen, omdat hij te vroeg stierf. Hoewel ik Hergé dus nooit heb ontmoet, vond ik hem wel altijd behoorlijk sympathiek.”
Er waren inmiddels al heel wat publicaties over het leven van Hergé. Waren jullie niet bang om met De avonturen van Hergé in herhaling te vallen?
“Niet echt. Over bekende mensen verschijnen altijd tonnen publicaties. Nieuwe biografieën hoeven niet per se nieuwe feiten op te leveren, als er maar een originele invalshoek uit spreekt. Wij vonden het leuk om het leven van Hergé te vertellen in de taal waarvan hij zelf ook gebruik heeft gemaakt, het stripverhaal. Daarbij hebben we ons aan de feiten gehouden – serieuze zaken, maar ook luchtige momenten – en ook de mythe rond Hergé proberen recht te doen. Maar zelfs met onze verzinsels hebben we zo dicht mogelijk willen aansluiten bij het beeld dat we van de persoon Hergé hadden. Wanneer Hergé bijvoorbeeld Edgar P. Jacobs ontmoet bij het theater en Jacobs later luidkeels zingend over straat loopt, blijft het waarschijnlijk dat het echt zo is gegaan. Ook zouden ze die bekende decorstukken, zoals de fakir en de man met de koeiekop, daar heel wel kunnen hebben gezien om ze later in Kuifje te verwerken. Ons uiteindelijke doel was: de lezer een indruk geven van het karakter van de persoon Hergé. Alsof de lezer een middag met Hergé zou hebben doorgebracht en Hergé zijn masker had laten zakken.”
Was het moeilijk om de geschikte stijl voor het boek te vinden?
“Dat viel erg mee. Eigenlijk heb ik gewoon gewerkt in de stijl van Victor Vallei. Het enige verschil was, dat ik me aan de uiterlijke herkenbaarheid van echt bestaande personen moest houden. Bij je eigen personages ben je vrijer met het oproepen van grimassen en expressieve koppen, terwijl bekende figuren én herkenbaar én expressief moeten zijn. Maar dat was eigenlijk het enige verschil met Victor Vallei.
Wel was ik bang dat ik door het tekenen van de Hergé-biografie voorgoed op de grote hoop klare-lijntekenaars terecht zou komen. Van die nostalgische tekenaars die steeds in de jaren vijftig blijven hangen en zich tevreden stellen met het tekenen van 2 CV’tjes en aanverwante zaken. Dat nostalgisch achter zo’n voorbij tijdperk aanhollen staat me tegen. De Hergés, Tillieuxs en Franquins tekenden wat zij om zich heen zagen. Zij tekenden hun wereld en waren helemaal niet nostalgisch. Alleen als je er nu twintig, dertig jaar later naar kijkt, heeft hun werk een charmant retro-aanzien. Maar toen ze het maakten, was het eigentijds. Ik wil ook graag alles blijven tekenen, net zo goed het heden, met computers en zo, als de Middeleeuwen. Dat etiket van klare-lijntekenaar vind ik te beperkt.”Tijdens het lezen van De avonturen van Hergé moest ik regelmatig aan de École Pigalle denken, de zelfbenoemde stroming van fijnzinnige tekenaars als Dupuy, Berbérian en Pétit-Roulet die allemaal in de Parijse wijk Pigalle hebben gewerkt. Beschouw je jezelf als lid van deze groep?
“Niet als lid, hooguit voel ik een zekere verwantschap. Ten eerste tekent niet iedereen uit die groep meer strips; er zitten vreselijke bourgeois-illustratoren bij. Bovendien besteed ik meer aandacht aan details dan bijvoorbeeld Dupuy en Berbérian, die een veel meer gestileerde richting opgaan. Qua thematiek zie ik evenmin sterke overeenkomsten. Ik houd erg van het klassieke beeldverhaal: Hergé, Martin, Jacobs, Cuvelier. Verhalen met een begin, een midden en een eind, intriges, avontuur, wat je ook terugvindt in Victor Vallei. Met van die steriele beschouwingen over een stedeling die zich vragen stelt over zijn bestaan heb ik niet veel op. Als ik strips lees, doe ik dat als een vorm van ontsnapping, een terugkeer naar mijn jeugd.”
Maar op stilistisch vlak is de overeenkomst toch opvallend? Die mensen van de École Pigalle hebben allemaal goed gekeken naar het werk van Joost Swarte en Ever Meulen. En wat staat er in de literatuurlijst achterin De avonturen van Hergé? 30/40, het legendarische boek van Joost Swarte bij uitgeverij Futuropolis…
“Inderdaad. Het is ook zo dat ik het werk van Swarte en Ever Meulen bewonder – en hier en daar ook wel dat van François Avril en Dupuy-Berbérian. Allemaal mensen die echt met één lijn proberen te werken. Geen rasters, geen arceringen, maar één lijn, stilering. Bij zo’n aanpak kom je gauw op dezelfde soort oplossingen uit. Als je dan bijvoorbeeld een gezicht tekent, wordt de neus al snel een driehoek, de ogen puntjes en de wenkbrauwen kleine streepjes. Dat zijn bijna vanzelfsprekende grafische oplossingen.
Overigens was het Fromentals suggestie om Swartes 30/40 in de literatuurlijst op te nemen. Per slot van rekening staat daarin al een kort verhaal dat Les aventures de Hergé heet en dat in zekere zin een voorloper is van ons boek. Het is dus een soort eerbetoon; voor het tekenen van De avonturen van Hergé heb ik er verder niet naar gekeken.”
Waarom kies je voor die enkele lijn? Wat spreekt je aan in die eenvoud?
“Ik wil alles wat oppervlakkig is elimineren en alleen de nuttige dingen opnemen – zonder dat de tekeningen plat of triest worden. De beelden moeten wel smoel houden en een zekere energie uitstralen. Ik wil dus zo efficiënt mogelijk werken, maar tegelijkertijd een bepaalde charme behouden. Ik zeg niet dat ik dat altijd weet te bereiken, maar het is wel waarnaar ik streef.
Het interessante aan die stilering is dat je meer moet interpreteren dan bij een realistische tekening. Je moet nieuwe vormen bedenken aan de hand van de bestaande vormen. Je kunt het vergelijken met wat Simenon probeerde in de literatuur. Hij zei altijd dat wanneer hij een verhaal af had, hij het pak papier tussen twee vingers hield en schudde. De nutteloze woorden vielen er dan vanzelf uit. Alleen het essentiële bleef over. Je ziet het ook bij Le Corbusier en de architecten van het Bauhaus – ik ben gediplomeerd interieurarchitect en heb me zodoende uitgebreid met hun werk beziggehouden. Zij kiezen ook voor een minimale stijl, een functionaliteit die voortkomt uit de industriële wereld, de pakketboten, vliegtuigen, en dergelijke. Zij huldigden de beroemde uitspraak van Adolf Loos: elke versiering is een misdaad. Elk ornament zou de pure vorm teniet doen. Die functionaliteit spreekt me erg aan – gekoppeld aan het streven mooie dingen te maken.”Wat zijn je toekomstplannen?
“Ik wil erg graag Victor Vallei voortzetten. Gelukkig wil uitgeverij Reporter er nu mee verder. Victor Vallei speelt voor een belangrijk deel in dezelfde periode als De avonturen van Hergé, de naoorlogse periode. De hoofdpersoon is soms getuige, soms deelnemer bij de belangrijke gebeurtenissen van deze tijd. Zijn belevenissen staan centraal, terwijl scenarist Laurent Rullier en ik ook aandacht kunnen besteden aan de dekolonisatie, het McCarthy-tijdperk in de VS en alledaagse zaken als de opkomst van de formica in de keukens, de mode, de liedjes op de radio, et cetera.”
Kun je iets meer vertellen over het nieuwe deel?
“Het basisidee is simpel: er is een schat in een nazi-duikboot en die duikboot raakt zoek aan het eind van de oorlog. Stukje bij beetje komt Victor Vallei de duikboot op het spoor, wat hem in de Caraïben brengt. Het speelt tegen de achtergrond van de naoorlogse samenleving in een notendop: er lopen nog heel wat ex-collaborateurs vrij rond, te midden van gangsters en ex-verzetsmensen. Laurent en ik doen ons best om de gangsters zo aardig mogelijk te maken. We willen dat goed en kwaad door elkaar lopen. Sommige respectabele burgers zullen enorme schurken blijken te zijn. De werktitel is De lachende duivel.”
Wanneer zal deze nieuwe Victor Vallei verschijnen?
“Voorlopig nog niet. Ik moet hem nog tekenen. Voor die tijd werk ik met Rullier eerst nog aan de comeback van Guus Slim. Het is nog niet helemaal zeker, maar uitgeverij Dupuis heeft serieuze interesse (én Dupuis vertaalt bijna al haar titels uit het Frans, red.). We hebben de synopsis en de eerste proefpagina’s inmiddels af. Het verhaal speelt in de jaren zestig en is wat ongecompliceerder dan Victor Vallei. Waar Victor Vallei nog weleens een hele scène pratend in een kroeg doorbrengt, bevat onze versie van Guus Slim meer actie, meer humor, autoachtervolgingen en seks. Het wordt minder waarheidsgetrouw en meer strip.”
Gepubliceerd in ZozoLala 109 (1999)
Stanislas (kader)
Draagt bij aan Comix 2000: Drie pagina’s over de twintigste eeuw.
Vindt van tekstloze strips: Het is een behoorlijk lastige stijloefening. Je kunt de aandacht van de lezer niet met tekst vasthouden. Iemand als Tardi zet in bijna elk plaatje wel een leesteken; zonder dergelijke teksten kan de lezer het soms lastiger volgen.
Heeft als favoriete tekstloze strip: La mouche van Lewis Trondheim. Geweldig. Het begint al met die geniale openingspagina’s, één grote zoombeweging vanuit de kosmos naar de bodem van een vuilnisbak. Daarna weet hij met drie keer niks – het leven van een bromvlieg – de aandacht van zijn lezers vast te houden. En dat zonder tekst; de lezer wordt echt geboeid door wat er in de beelden gebeurt.
Verwacht van Comix 2000: Het ziet eruit als een soort groot woordenboek. Alleen daarom al zal iedereen die het in de boekhandel ziet liggen, het willen inkijken. Die mensen worden dan meegezogen in een ware maalstroom van creativiteit. Als terugblik op de twintigste eeuw is het bovendien interessant voor iedereen die zich betrokken voelt bij de mensheid. Historici en sociologen zullen er later ook zeker op teruggrijpen. Geen twijfel mogelijk.