Jean-Claude Götting gelooft in illusies
Met De kist van Sanderson maakt Jean-Claude Götting (1963) zijn rentree in de stripwereld. Na een stilte van ruim tien jaar – een periode waarin hij onder andere de omslagen van de Franse Harry Potter-boeken tekende – keert de Franse veertiger terug naar de magie van zijn beginjaren, van zijn oude liefde, het medium strip. De kist van Sanderson is een hecht gecomponeerd beeldverhaal, waarin de lezers wordt voorgehouden dat zij wel in illusies móéten geloven.
Vertaler Toon Dohmen biedt een blik achter de ogen van de illusionist Sanderson, een blik die het best tot haar recht komt bij wie de ontknoping van Göttings opmerkelijke boek al kent.
Het plezier van de eerste lezing van De kist van Sanderson schuilt namelijk voor een belangrijk deel in die onverwachte ontknoping aan het eind. Een ontknoping die door liefhebbers ook wel een O. Henry-ontknoping wordt genoemd, naar de Amerikaanse schrijver (1862-1910) die zijn vermaarde korte verhalen in de laatste alinea’s steevast een onverwachte draai gaf, die al het voorgaande weer op losse schroeven zette.
Voor maximaal leesplezier is het daarom aan te raden eerst De kist van Sanderson te lezen met zo’n eerste, onbevangen blik. Je leest dan een tragisch liefdesverhaal. Een op het eerste gezicht nogal rechttoe-rechtaan portret van bourgeois-kringen in Parijs, die medio jaren dertig van de vorige eeuw in de ban raken van de vindingrijke illusionist Sanderson. Met een kwinkslag hier en een welgeplaatste borreltafel-opmerking daar verovert Sanderson de harten van zijn welgestelde publiek. En dan met name het hart van de verveelde, jonge echtgenote van de diamanthandelaar Van Nolde. Min of meer bij toeval – dat laat Götting veelzeggend in het midden – valt zij voor de charmes van de gewiekste goochelaar. Het paar beleeft enkele stoute – want onechtelijke – amoureuze dagen, daarna gaat het leven door. Sanderson vertrekt naar New York, naar Broadway. Voor hem was het niet meer dan een flirt. Maar voor Marie was het Ware Liefde. Een verschillende zienswijze met verstrekkende gevolgen.
Toverstaf
Tot zover klinkt Göttings dramatische liefdesverhaal amusant, maar ook niet meer dan dat. Burgervrouwtje wordt verliefd op Kunstenaar. Dat kan natuurlijk niet goed gaan. En dat gaat het dan ook niet. Maar bij een tweede lezing blijkt Götting zijn toverstaf te voorschijn te hebben gehaald. Zijn tragische liefdesverhaal is onder het O. Henry-achtige oppervlak een met veel verve opgevoerde goochelact. De stripmaker tilt met de specifieke middelen van zijn medium – beeld, tekst, compositie – zijn verhaal naar een hoger plan.
Jean-Claude Götting speelt in zijn strip namelijk een geraffineerd spel met de blik van zijn lezers. Het begint al met vier opmerkelijke openingspagina’s, een fictief programmaboekje voor het optreden van de grote illusionist. Op de tweede pagina van dat programma staat onder wat waarschijnlijk een promotiefoto is een opmerkelijke opdracht: “Voor juffrouw Yvonne, die het me niet kwalijk zal nemen dat ik haar gedachten heb gelezen.” Is ondertekend: Sanderson. Maar in het verhaal dat volgt, komt deze “Yvonne” in het geheel niet voor. Het zou een opdracht van de stripmaker zelf kunnen zijn, gewijd aan “zijn” Yvonne. Maar met net zoveel recht staat “Yvonne” symbool voor Sandersons vele veroveringen.
De promotiefoto van Sanderson is zelf overigens ook opmerkelijk. Want waarom staat Sanderson daarop op authentiek middeleeuwse wijze aan de kaak gesteld? Dat beeld van aanschouwelijke boetedoening komt in de rest van het boek nergens meer voor.
Champagnefles
Zoals het een goed programmaboekje betaamt, is daarmee de sfeer gezet. Mysterie, romantiek, drama. De advertentie voor een champagnemerk achterop het programma belooft zelfs “magisch raffinement”. Het is als een soort visitekaartje van Jean-Claude Götting: na ruim tien jaar ben ik weer terug, nu gaat het knallen. Niet voor niets koos hij uitgerekend een illusionist tot zijn hoofdpersoon – en de aanlokkelijke champagnefles als zijn opener. Nu de kurk van de eerste lezing vrolijk de lucht is in geschoten, treden we binnen in de wereld van Göttings magie. Een wereld waarin de blik van de illusionist de blik van de stripmaker is – en die op zijn beurt weer de blik van de lezer.
Illusionist
Laten we eerst het glas heffen met de illusionist. Het eerste deel van De kist van Sanderson gaat vrijwel alleen over zijn succes. Sandersons vindingrijke trucs verbazen het publiek, de zalen zijn uitverkocht. De mensen kunnen maar niet geloven hoe De Grote Sanderson in zijn kristallen bol ziet dat de willekeurig gekozen persoon uit het publiek uit een spel kaarten een harten zes heeft getrokken. Bijna niemand vermoedt dat dat komt, doordat Sandersons assistent hem een spel met louter harten zes voorhield. Het applaus is niet van de lucht, het publiek gelooft in Sandersons magie – in iets wat er niet is. Bij de tweede lezing is dat veelzeggend. Geldt wat Sanderson doet welbeschouwd niet ook voor zijn schepper? Doet Jean-Claude Götting iets anders dan ons laten geloven in Sandersons successen? In een fictieve Sanderson, verbeeld in vluchtige penseelstreken – in iets wat er welbeschouwd niet is?
Stripmaker
Het is een vraag die ons brengt bij een tweede glas, dit keer een glas met de stripmaker. Dat smaakt het best bij de climax van Göttings verhaal. Bij het laatste huzarenstukje van De Grote Sanderson, zijn verdwijntruc op Broadway, “nog nooit eerder vertoond!” En inderdaad is wat Sanderson daar presteert hoogst opmerkelijk. Hij ontsnapt, met handboeien om en wel, uit een zware, gesloten metalen kist die vol in de spotlights boven het podium hangt. Een ongelooflijke stunt, waarvan het zeer de vraag is of illusionisten Sanderson deze truc in werkelijkheid op een podium zouden nadoen. “Verdwijnen vanuit het niets”, Sandersons collega’s van vlees en bloed zouden er een harde dobber aan hebben. Een soort geweldig special effect in stripvorm, niet los te denken van de specifieke magie van de tekentafel.
Lezers
Dat brengt ons bij het derde glas, het laatste, zo lijkt het. Een glas op ons, lezers. Want eerst lijkt Sanderson een gewoon stripfiguur. Een personage als alle andere. Hij viert triomfen in de theaters, als de zoveelste onbereikbare held. Dan ontmoet hij Marie, een sceptica. “Allesbehalve ideaal publiek voor het soort illusies waarin ik ben gespecialiseerd,” in de woorden van Sanderson. Sceptici ontloop je als illusionist als de pest. Die verstoren alleen maar je voorstelling met hun impertinente vragen. Met andere woorden: illusionisten opereren bij de gratie van de suspension of disbelief. Oftewel, het opschorten van het ongeloof van de lezer, voorwaarde voor elke effectieve ervaring van fictie.
Toch valt de illusionist voor de schoonheid van Marie. Hij kan haar niet weerstaan. Het wordt een avontuurtje met verstrekkende gevolgen. Thuis in Parijs biecht Marie haar echtgenoot op dat zij van hem wil scheiden. Ze wil verder met Sanderson. Een pretentieuze clown, in de ogen van haar man. Dat laat hij niet over zijn kant gaan. Hij neemt de boot naar de VS met maar één doel: wraak! In New York denkt het publiek eerst dat het allemaal deel is van de voorstelling. Er klinken schoten tijdens Sandersons spectaculaire ontsnappingsact! Wat een sensatie! Wat een show! Totdat de directeur van het theater het podium betreedt en aankondigt: “Ladies and gentlemen, for technical reasons, the Great Sanderson will not be able to continue the show.” Verwarring. Wat is hier aan de hand?
Knipperen
Daarmee is de champagnefles van Götting bijna leeg. Maar nog niet helemaal. Tijd voor de laatste slok. (Wie het slot van de strip nog niet kent, kan hier beter stoppen met lezen, TD) We krijgen te zien hoe het Sanderson na het fatale schietincident is vergaan. Drie pagina’s waarbij O. Henry zich bij wijze van spreken vergenoegd in de handen wrijft.
De illusionist is opgesloten geraakt in zijn eigen lichaam. Hij is nu een “homme emmuré” in de Franse versie, letterlijk “een ingemetselde man”. “Hij is bij bewustzijn, hij kan u verstaan, maar hij kan niet praten of bewegen,” aldus de dokter. Hij kan alleen nog wat knipperen met zijn ogen. Opeens smaakt de laatste slok daarmee bekend. Ook wij als lezers kunnen immers alleen maar met onze ogen knipperen. Ook wij als lezers kunnen niet fysiek ingrijpen in het verhaal. De show zal niet worden voortgezet, De Grote Götting is onverbiddelijk. “Kom, Daniel. We gaan terug naar binnen,” schrijft hij tot slot van zijn strip. Willoos wordt Sanderson naar binnen gereden. De ingemetselde man, terug binnen vier muren. Net zo min als de eens zo gevierde illusionist kunnen wij lezers hier iets aan doen. Want na Sandersons fatale ontsnapping “vanuit het niets”, is het ongelooflijke werkelijkheid geworden. De gewiekste ontsnappingskunstenaar is overgeleverd aan de onvoorwaardelijke liefde van zijn laatste trouwe toeschouwer, Marie.
Ontsnappingstruc
De verdwijntruc van de stripmaker is daarmee compleet. Götting heeft zijn spel met de verschillende blikken – van illusionist, stripmaker en lezer – met “magisch raffinement” gespeeld. Met het fictieve programmaboekje in het begin zet hij een sfeer neer. Daarna toont hij eerst rustig het succes van de illusionist. Een tamelijk conventioneel verhaal zonder dubbele bodems. Tot het moment waarop de artiest met Marie een afspraakje maakt. Dan gaat de twijfel voor het eerst aan de lezer knagen. Voor Sanderson is het het begin van het einde. Met Maries liefde neemt de twijfel als het ware bezit van zijn leven. Hij ziet de relatie met Marie als een onschuldig spel, een flirt, maar haar is het menens. Daardoor raakt Sanderson de controle kwijt. Zijn vermogen om zijn publiek te bezweren, de suspension of disbelief, is aangetast. Zijn eerstvolgende truc zal ook zijn laatste zijn.
Vertrouwen
Net als Sanderson balanceert Götting op het slappe koord van het opgeschorte ongeloof. Aan de ene kant heeft hij het onvoorwaardelijke vertrouwen van zijn lezers nodig om De Grote Sanderson zijn kunsten te laten vertonen. Dat krijgt hij, in figuurlijke zin, want na Sandersons act op Broadway reageert het publiek aanvankelijk met donderend applaus. Sandersons onuitvoerbaar geachte ontsnapping “vanuit het niets” is geslaagd: boven het podium bungelt daadwerkelijk een lege kist. Maar tegelijkertijd zet de stripmaker zijn goedgelovige publiek, zijn lezers, op het verkeerde been. Hij laat het zien dat de illusies waar het zo gretig in gelooft, onherroepelijk stukslaan op scepsis en twijfel. Want Sandersons avontuurtje met de aantrekkelijke, maar van nature sceptische toeschouwster wordt hem fataal.
Kortom, Götting vraagt ons om te geloven in iets waarin we volgens hem eigenlijk niet kúnnen geloven. Een paradox, die hij op de slotpagina visueel onderstreept. Hij toont prominent twee close-ups van een paar ogen. Die van Sanderson? Die van Marie? Wie kijkt? Wie wordt bekeken? Uit Göttings tekeningen valt dat niet met zekerheid op te maken (zie kader, red.). De conclusie is onherroepelijk: je ziet wat je gelooft. Er zijn meerdere interpretaties mogelijk. Wie twee keer Sandersons ogen ziet – wíl zien – voelt beklemming. Wie het houdt op één keer Sanderson en één keer Marie is eerder ontroerd. Terwijl twee keer Marie weer als sadistisch kan worden uitgelegd. Zo biedt De kist van Sanderson elke lezer uiteindelijk zijn of haar eigen verhaal. Zijn of haar eigen visie op de liefde, zijn of haar eigen illusie.
(De oplettende lezer zal zijn opgevallen dat de Nederlandse vertaling van De kist van Sanderson gereed is. Helaas werd het boek door omstandigheden tot op heden niet in het Nederlands uitgebracht. Geïnteresseerde uitgevers verwijs ik graag naar mijn Contact-pagina, TD).
Website Jean-Claude Götting
Magie (kader)
Met de albums Détours (1986) en L’option Stravinsky (1990) deed Jean-Claude Götting vijftien jaar geleden voor het eerst van zich spreken als een veelbelovend Frans talent. Een typische stripmaker van uitgeverij Futuropolis, net als bijvoorbeeld de jonge Edmond Baudoin: eigenzinnig en werkend in een persoonlijke zwart-witstijl. Wanneer Futuropolis begin jaren negentig de deuren sluit, gooit de dan late twintiger het roer om. Hij laat de strips – arbeidsintensief en weinig lucratief – voor wat ze zijn en slaat aan het illustreren. Net als bij geestverwante tekenaars als Loustal en François Avril leent Göttings elegante en herkenbare stijl zich daar uitstekend toe.
Als na het jaar 2000 het succes van uitgeverij L’Association de Franse auteurstrip een nieuwe impuls heeft gegeven, begint het bloed van de inmiddels gevierde illustrator weer te kruipen waar het niet gaan kan. Göttings oorspronkelijke motivatie om grafiek te gaan studeren, was dat hij strips wilde maken. Hij keert terug naar zijn oude liefde en gaat aan de slag met een personage dat hem al sinds zijn jeugdjaren boeit: Janus Stark, “de aalgladde detective”. Een op Harry Houdini (1874-1926) geïnspireerde figuur die onder deuren door kon glippen en dergelijke staaltjes meer. Een nostalgische held, die uiteindelijk als De Grote Sanderson tot leven zal komen. Het is een soort romantiek dat Götting ook aanspreekt in het design, de gebouwen en de kleding van de jaren dertig, de setting van De kist van Sanderson, een sfeer die ook duidelijk te herkennen is in zijn geïllustreerde novelle Duel (1997). Maar het meest van al is het de magie die centraal staat in Göttings nieuwe strip. Of zoals de stripmaker najaar 2004 zei tegen het Franse stripblad BoDoï: “Magie fascineert me. Niet alleen omdat ik bij trucs de neiging maar niet kan onderdrukken om te willen uitvinden hoe ze echt werken. Maar vooral ook omdat sommige staaltjes werkelijk van een verbluffende vindingrijkheid zijn.”
“Einde” (kader)
Zou Götting het allemaal wel zo bedoeld hebben? Dat is een voor de hand liggende vraag bij de twee close-ups van de ogen op de slotpagina van De kist van Sanderson. Gaat de hier voorgestelde interpretatie niet te ver? Het zijn per slot van rekening niet de enige extreme close-ups van gezichten die in de strip voorkomen. Op pagina vijftien staat er bijvoorbeeld ook een. De lichte ogen lijken die van Marie, de donkere die van Sanderson. Of op pagina vijfentwintig komt Sanderson nog eens extreem close in beeld. Daar bestaat toch ook geen twijfel over wie er wordt afgebeeld? En dan de houding van de hoofdpersonen op de slotpagina. Houdt Marie haar hoofd niet duidelijk schuin en zit Sanderson niet duidelijk rechtop?
Op zich zijn het terechte vragen. Toch ondergraven ze de interpretatieruimte van de lezer op de slotpagina niet. De losse penseelstijl van Götting dwingt de lezer niet tot een eenduidige slotconclusie. Of Götting het “echt” zo bedoeld heeft, doet dan niet meer ter zake. Wellicht onbewust heeft hij de slotpagina zo geschilderd zoals deze geschilderd is. En of de auteur daar nu achteraf gelukkig mee is of niet, zo ver reikt zijn invloed niet. Nu zijn strip gedrukt is, is hij net zozeer “een lezer” van zijn eigen werk als alle andere. Misschien is hij wel net zozeer de dupe van zijn eigen creatie als Sanderson dat is. De thematiek van zijn boek slaat wat dat betreft op hemzelf terug. Zijn strip wordt er alleen maar beter op. Noem het de magie van het woord “Einde”, de wonderbaarlijke verdwijntruc van elke auteur.