De zevenklapper van de nederground. Onder die noemer heeft Peter Pontiac in zeven kloeke ‘Pontiac Reviews’ zijn volledige werken gebundeld. Tijdens de Stripdagen Haarlem verschijnt met ‘Dossier X-11 (in Autobioscope)’ het laatste deel. Een monument voor de godfather van de Nederlandse underground.
Twee maanden lang zat hij erop te zwoegen. Toen pas was Peter Pontiac (1951) tevreden over zijn tekening voor het ‘Rolling Stones Songbook’, dat hij begin jaren zeventig met zijn Leidse commune uitgaf. De plaat wemelt van de details: het Tumbling Dice-motief op de handdoek van Mick Jagger, de lege spuiten van Keith Richards in zijn junkietijd, de Hell’s Angels-uitsmijter die met zijn maten het optreden van de Stones tijdens het Altamont rockfestival in 1969 tot een nachtmerrie had gemaakt. Jaren later kon Pontiac wel lachen om zijn monnikenwerk. De onzekerheid van de autodidact herkende hij er in. Een tot de laatste millimeter volgekriebelde tekening om de twijfels aan zijn eigen onvolmaakte tekentalent te verhullen. Maar ook de roes van zijn experimenten met drugs: ‘je blijft maar tekenen als je stoned bent’. En zijn perfectionisme. Horror vacui rex, de angst voor de leegte regeert, zoals hij twintig jaar later ironisch boven opnieuw zo’n hypergedetailleerde tekening noteerde.
Ongrijpbaar
Pontiac begint te werken in de slipstream van undergroundtekenaars als Robert Crumb en Rick Griffin. Net als zij streeft hij naar de kracht en rauwheid van rock ’n roll op papier. Hij publiceert zijn korte verhalen in illustere tegenculturele organen als ‘Hitweek-Aloha’, ‘Modern papier’ en ‘Tante Leny presenteert’. Ook leeft hij zijn fascinatie voor seks, drugs en rock ’n roll uit met honderden illustraties voor muziekkrant Oor. Steeds spreekt uit zijn werk een voorkeur voor krachtige emoties, op papier vertaald in een spel met krachtige iconen als swastika’s, dollartekens, smileys, palestijnensjaals, hamers en sikkels. Kort en raak als de drie minuten energie van een popsong. Een vertrouwde voedingsbodem voor de tekenaar die opgroeide te midden van de iconografie van het Rijke Roomse Leven.
Pontiacs werk valt in deze periode samen met zijn leven. De tekenaar trekt van commune naar kraakpand vergezeld van een hardnekkige Aap op zijn Rug. Hij rijgt tijdelijke opdracht aan tijdelijke opdracht en verdwijnt herhaaldelijk langere periodes helemaal van de radar, opgeslokt door de narcotische Nederlandse nacht. In deze tijd kent elke muziek- en stripliefhebber Pontiacs werk, echter zonder te weten ‘waar het allemaal vandaan komt’. Pontiacs losse tekeningen zijn herkenbaar, maar verwaaien over de veelheid aan publicaties waarin ze verschijnen. De tekenaar Pontiac blijft al die tijd ongrijpbaar. Al in 1983 is er sprake van een bundeling van zijn werk, maar het duurt tot 1991 tot de tekenaar de rust en de afstand heeft gevonden om het eerste deel van de ‘Pontiac Review’ samen te stellen. Dan pas wordt de samenhang in zijn werk echt zichtbaar.
Triomf
Dat is ook de periode waarin Pontiac zijn eerste stappen zet buiten het subculturele circuit. Tegen de achtergrond van de met trage regelmaat verschijnende delen van de ‘Pontiac Review’ duiken Pontiacs tekeningen steeds vaker op in de VPRO Gids, het Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad. Voor het grote publiek beginnen zijn naam en werk dan pas echt samen te vallen, hoewel waarschijnlijk slechts weinigen de hand van de undergroundtekenaar zullen hebben herkend in de olijke weermuisjes die in het AD jarenlang de dagelijkse weerberichten verluchtigden. In 1997 krijgt Pontiac de Stripschapprijs toegekend voor zijn hele werk, in 1998 de Professor Pi-prijs voor ‘De pen en het zwaard’, het zesde deel van de ‘Pontiac Review’. Gesteund door de werkbeurzen die dan zoetjesaan worden toegekend aan stripmakers kan hij eindelijk beginnen aan het boek dat hij al twintig jaar lang wil maken: een stripbiografie over zijn fascistische vader die spoorloos verdween op Curaçao. Dit boek ‘Kraut’ wordt een triomf. Pontiac tekent het kaal met een balpen en illustreert het rijkelijk met egodocumenten van zijn vader die tonen hoe de braaf-katholieke jongeman onherroepelijk afglijdt naar het rechts-radicalisme. Het meest intrigerende stripboek dat ooit verscheen in Nederland, is slechts een van de vele juichende kritieken die ‘Kraut’ krijgt. ‘Kraut’ vormt samen met de ‘Pontiac Reviews’ het voorlopige hoogtepunt van Pontiacs werk. De tentoonstelling ‘Peter Pontiac reveals!’ toont Pontiacs meesterschap. En wekt de suggestie dat na het afsteken van een zevenklapper het vuurwerk allerminst voorbij hoeft te zijn.
Peter Pontiac – Dossier X-11
Zanderzaal, Groot Heiligland 47
Pontiac Blues (kader)
De tekeningen van Peter Pontiac zijn bijna ondenkbaar zonder een soundtrack vol rock ’n roll. Voor het muziekblad Oor tekende hij decennialang ‘spot on’ portretten van rockiconen als Neil Young, Lou Reed en James Brown. Op die portretten laat hij koortsig mythe en persoon in elkaar opgaan alsof een hellehond hem bij het tekenen op de hielen zat. Een selectie van die tekeningen is tijdens de Stripdagen Haarlem te zien in cd-zaak Tipitina, gelegen op de route naar de Zanderzaal. Pontiac laat er daar weinig twijfel over bestaan: als de blues niet in de Mississippi-delta was ontstaan, was hij later wel uit de desolate leegte van het vlakke Nederlandse polderlandschap omhoog komen kruipen.
Pontiac Blues
Tipitina, Schagchelstraat 12