Lewis Trondheim kan eigenlijk helemaal niet tekenen. Dat is tenminste wat hij van zichzelf denkt als hij midden twintig is. Daarom kiest hij het zekere voor het onzekere: voor zijn eerste strip tekent hij niet meer dan acht plaatjes. Zes van die plaatjes kopieert hij vervolgens ettelijke tientallen keren en plakt hij achter elkaar. En ziedaar: de hoofdpersoon van Psychanalyse komt tot leven. Hij kletst zijn psychiater de oren van het hoofd. Maar zijn monoloog blijft onbeantwoord. ‘Mama!’ roept het pratende hoofd op het laatste plaatje vertwijfeld uit: het jaartal is 1990 en Lewis Trondheim heeft zijn eerste strip gemaakt. Trondheims eerste boek vat zijn latere aanpak samen in één lange psychiatrische sessie…. eh, in een notendop dus.
Het stripverhaal is voor Trondheim duidelijk niet de plek waar hij ongeremd zijn ziel en zaligheid wil uitstorten. Geen wit vel papier waarop hij de wereld nu eindelijk voor eens en voor altijd de waarheid zal gaan vertellen. Nee, in plaats van een middel tot zelfexpressie is de strip voor Trondheim juist een onweerstaanbaar speelterrein. Een plek waar hij zichzelf als een volleerde boeienkoning vrijwillig beperkingen kan opleggen om vervolgens te zien hoe hij zich eruit gaat redden. Van de gekopieerde plaatjes van Psychanalyse loopt een rechte lijn naar de tekstloze slapstick van La mouche – hoe houd ik een strip zonder tekst dik honderd pagina’s lang boeiend? – naar de zelfgekozen, strikte genreconventies van Donjon – hoe maak ik fantasyfiguren geloofwaardig én lachwekkend tegelijk? – en de landerige dagboekstrips van Carnets de bord – hoe vertel ik over het dagelijks leven als ik geen schetsen, typex of scenario mag gebruiken? Telkens weer start Trondheim vanuit een zichzelf opgelegd keurslijf, waar hij op eigen kracht uit moet zien te komen. Juist in die beperking komt zijn creativiteit tot volle bloei. Zet de stripmaker Trondheim in een kamer neer en hij zal er altijd uit komen – zolang je de deur maar op slot doet.
Letterlijk
Trondheims voorkeur voor zelf opgelegde beperkingen is sterk verwant aan de zogenaamde OuBaPo-beweging. Dit is een van oorsprong literair spel, begonnen in 1960 door de schrijvers Raymond Queneau en François le Lionnais, waarbij de deelnemers variëren op een bij voorbaat vaststaand patroon. Een bekend voorbeeld is Georges Perecs roman La disparition – letterlijk De verdwijning – waarin geen enkele ‘e’ voorkomt: D’ v’rdwijning of Gaping dus eigenlijk. Net als Perec heeft Trondheim samen met geestverwante auteurs ‘zuivere’ OuBaPo-strips gemaakt, strips die je bijvoorbeeld kunt lezen van links naar rechts en van boven naar onder, maar ook van rechts naar links en van onder naar boven. Of die je tot drie dobbelstenen kunt vouwen, werpen en dan – steeds opnieuw, steeds anders – lezen. Potentiële strips noemen de OuBaPo-auteurs het zelf. Strips die haast als vanzelf ontstaan wanneer de auteur zijn eigen vrijheid vrijwillig inperkt. Of in de woorden van OuLiPo-initiator Queneau: een kunstenaar die zo werkt, zit nooit meer verlegen om inspiratie. Trondheims OuBaPo-strips zijn bijvoorbeeld te vinden in de tweede OuBaPo-bundel, die in dagblad Libération werd voorgepubliceerd, of in het tweede deel van Art Spiegelmans kinderstripbloemlezing Little Lit. Het belang en het naturel van de OuBaPo-gedachte voor Trondheim spreekt ook duidelijk uit zijn officiële website www.lewistrondheim.com: die opent niet toevallig met typische OuBaPo-variaties-op-een-thema.
Trouw
Lapinot is een belangrijke figuur voor Trondheim. Dit eigenwijze haasje – in Nederland stijlvol bekend onder de naam Kobijn – hopt al vroeg als hoofdrolspeler rond in de bizarre funny animal-wereld die Trondheim begin jaren negentig schept. Kobijn komt tot volle wasdom in Lapinot et les carottes de Patagonie (Kobijn en de wortels van Patagonië), een vuistdikke strip, waarin hij vele honderden pagina’s lang ronddwaalt op zoek naar de verrukkelijke worteltjes van luilekkerland Patagonië. Het is een warrige zoektocht, waarin wordt gespot met zo ongeveer alle regels voor een effectieve spanningsopbouw van een verhaal. Alleen de echte doorzetters halen daardoor het einde van deze eerste Kobijn-turf. Trondheim heeft herhaaldelijk toegegeven dat hij het boek zelf ook nooit meer helemaal heeft herlezen. Maar in Kobijn en de wortels zie je de stripmaker Trondheim wel gestaag groeien. Steeds duidelijker ontdekt hij zijn sterke punten: levendige dialogen, een pakkend beeldritme en een ongebreidelde, grillige fantasie.
Vijf jaar later krijgt Kobijn zijn eigen serie: dit keer geen ontoegankelijke turf in zwart-wit, maar aantrekkelijke 48-paginaverhalen in kleur. Bijna een standaardstripserie dus, ware het niet dat Trondheim trouw aan zichzelf het bloed laat kruipen waar het niet gaan kan. En dus wisselt hij psychologische verhalen over Kobijn in het hedendaagse Frankrijk consequent af met typische genreverhalen als een western, een detective en recentelijk in L’accélérateur atomique (De atoomversneller) nog een typisch Robbedoes-avontuur. Vraag Trondheim niet waarom. Het is Kobijns strip en niet de zijne. En dat levert nu al negen delen lang een even onconventionele als toegankelijke strip op, die het begrip genrehoppen op uiterst aangename wijze in de stripcultuur ingang doet vinden.
Leugens
Lang voor de hausse aan autobiostrips nam Trondheim zichzelf al als hoofdpersoon van zijn strips. Al in het begin van zijn carrière, in 1993, legt hij zich vast op het maken van de zesdelige, maandelijkse autobioserie Approximate Continuum Comics. Het is bijna een weddenschap met zijn uitgever Cornélius: Trondheims bewijs dat hij over álle onderwerpen leuke strips kan maken, zelfs over de komende zes maanden van zijn dagelijks leven. Deze autobiostrips zijn inmiddels gebundeld en vertaald onder de titel Net echt. En hoewel Trondheim er ruiterlijk worstelend in te zien is op zoek naar pakkende anekdotes uit de alledaagse werkelijkheid, slaagt hij met Net echt erin om met drie keer niks aan verhaalstof toch meeslepend en vaak ook heel grappig uit de hoek te komen. Achterin Net echt krijgen Trondheims in het boek geportretteerde vrienden de gelegenheid om hun visie op zijn verhaal te geven. Allemaal leugens, is hun conclusie, maar wat mag je ook anders verwachten van een autobiograaf?
In Net echt voert Trondheim zichzelf op als een tobbende, stuurse adelaar op pootjes, een zelfportret dat hij ook gebruikt in zijn latere autobiostrips Monstrueux en Carnets de bord. De eerste serie is een kleurrijke kinderstrip, waarin dochter Jeanne en zoon Pierre Trondheim een hoofdrol spelen. In het tweede deel, Monstrueux bazar, komen de kindertekeningen van de koters tot leven, wat een werkelijk geniale strijd tussen kinder- en striptekeningen tot gevolg heeft. Trondheims laatste autobio-activiteiten zijn vastgelegd in drie delen Carnets de bord, oftewel Lewis’ dagboekje. Hierin legt de stripmaker ongeremd en uit de losse pols, zonder scenario, schetsen, correcties of zelfs maar eindredactie, zijn bestaan als stripmaker vast. Het stripmaken ontpopt zich hierin tot een soort schrijven, het puur vastleggen van gebeurtenissen, ongetwijfeld een uitlaatklep voor de productieve auteur zelf, maar daardoor ook strikt voorbehouden aan lezers op zoek naar zo’n uitlaatklep.
Toegankelijk
De vormexperimenten van de OuBaPo zijn één ding. Maar Trondheim volgt de intelligentie van de inperking ook op minder strenge wijze – vaak met een toegankelijker resultaat. In Nederland en België kent inmiddels bijna iedereen de fantasy-met-een-knipoog van Donjon. De dwaze grappen in deze strips danken hun bestaan onder meer aan de stuwkracht van Trondheims maffe serieconcept. Samen met co-auteur Joann Sfar kwam hij op het lumineuze idee om de serie Donjon uit te bouwen tot een reeks van dik driehonderd delen. Dit uitgangspunt spoort beide auteurs aan om het maximale uit hun scheppingskracht te halen, om de grenzen van het fantasygenre maximaal op te rekken. Een kleine slag om de arm houden ze daarbij wel: ze houden zich het recht voor om op gegeven moment het aantal van driehonderd wat dichterbij te brengen door bijvoorbeeld 25 delen tegelijk in één boekband te stouwen.
Een andere wat gematigder OuBaPo-variant is te vinden in het weergaloze boekje Genèses apocalyptiques (Het begin van het einde). Daarin verhaalt Trondheim van de opkomst en ondergang van hele werelden in kleine vierkantjes met een luttel regeltje tekst eronder. En ook al telt Het begin van het einde niet meer dan 32 pagina’s, aan het eind daarvan zijn daarmee al zes volledige universa op gruwelijk grappige wijze aan hun eind gekomen.
Of neem tekstloze strips. Daarbij gaat Trondheim ook uit van een eenvoudige, maar verregaande beperking. In La mouche (De vlieg) houdt hij met ogenschijnlijk gemak de aandacht van zijn lezers vast met het rondvliegen, springen en tuimelen van een typische huis-, tuin- en keukenvlieg. Superieure slapstick, die niet toevallig inmiddels tot een populaire animatieserie op tv is bewerkt. In Trondheims nieuwste, dit najaar te verschijnen strip Bleu (Blauw) belooft hij dit huzarenstukje nog eens herhalen. Maar dan met vormloze, blauwe figuren – het moet wel leuk blijven, natuurlijk.
Leven
Het stille water. Zo stond de jonge Lewis Trondheim naar eigen zeggen vroeger bekend bij zijn klasgenootjes in de Parijse voorstad Fontainebleau. Hij zei bijna nooit iets en leek in een eigen wereld te leven. Thuis kwam de energieke, beweeglijke jongen pas echt tot leven wanneer hij met zijn speelgoed zijn rijke fantasie de vrije teugel kon geven en hele verhalen voor zichzelf verzon. Dat eigengereide is Trondheim nooit meer helemaal kwijtgeraakt. Als jonge tekenaar verhuist hij naar Parijs, waar hij met een paar studiogenoten in 1990 de toonaangevende Franse uitgeverij L’Association opricht.
Maar na een paar jaar actief mee-uitgeven neemt hij alweer afstand van deze collectieve onderneming. Samen met zijn vrouw, de inkleurster Brigitte Findakly, verhuist hij in 1994 naar de landelijke rust van het Zuid-Franse Montpellier. Van daaruit start hij in een paar jaar tijd bij zo ongeveer elke Franse uitgever een nieuwe serie. Dat levert hem al gauw een reputatie als ‘de nieuwe Goscinny’ op, naar de legendarisch veelzijdige en productieve scenarist van Asterix. Veel van Trondheims werk is onvertaald gebleven, maar de laatste jaren kunnen de niet-francofonen gelukkig terecht bij de Amerikaanse uitgevers Fantagraphics en NBM, die een aardige doorsnede van Trondheims werk in het Engels brengen. In Nederland heeft Trondheim mede dankzij de voorpublicaties in SjoSji een flinke aanhang verworven: stripmakers als Barbara Stok, Wasco en Jean-Marc van Tol noemen hem als hun favoriete auteur. Lewis Trondheim is nog geen veertig jaar oud en nu al een levende legende in de Franse strip.
Talent
Voor het eerste boek van de malende ruimtehelden Kaput en Zösky nam Trondheim zelf nog de tekenpen ter hand. Maar na het machtsbeluste duo in dit eerste deel succesvol te kijk te hebben gezet, houdt Trondheim de radioactieve sterrenhemels, blokkerende ruimteguns en geschifte ruimtemonsters voor gezien. Hij jongleert voortaan alleen nog in gedachten met deze kosmische ou, ba en po en laat het tekenwerk over aan Eric Cartier. Bij deze Franse veertiger zijn Trondheims gedachtenkronkels in goede handen.
In zijn jonge jaren reisde Cartier de halve wereld rond met zijn rugzak vol reisstrips van eigen hand. Achterop deze hilarische, tekstloze reisverhalen prijkte steevast trots het logo van zijn eenmansuitgeverij: de International Stakhano Association, een immense fabriek met rokende schoorstenen. Iemand met gevoel voor humor dus. Daarnaast mag Cartiers tekenstijl er ook absoluut wezen: snel, soepel en kleurrijk, zoals ook blijkt uit de swingende avonturenkolder van zijn laatste strip Dry Land uit 1999. Mocht Trondheim aanvankelijk niet erg zeker geweest zijn van zijn tekentalent, bij Cartier bestond daarover van meet af aan niet de minste twijfel. Een harde realiteit voor Kaput en Zösky, een allesbehalve schrale troost voor al hun fans.
Toon Dohmen
Gepubliceerd in Myx 03-04
Top 5 van Trondheims strips
1. Genèses apocalyptiques (a.k.a The Nimrod 5)
Het ontstaan (en vergaan) van de wereld volgens Trondheim.
2. Net echt
De weinig opwekkende realiteit van alledag – maar dan om te grinniken.
3. Monstrueux 2: Monstrueux bazar
Pas op als je kinderen aan het tekenen slaan.
4. Kobijn: The Nimrod 4
Stadskonijn Kobijn en zijn vrienden reddeloos verloren op het platteland.
5. Kobijn 9: L’accélerateur atomique
De avonturen van Robbedoes zoals Franquin ze nu zelf zou tekenen.
Spreekt deze tekst je aan?
Dan lees je mogelijk ook graag: