Levendige, informatieve en toegankelijke biografie van de grote Vlaamse kunstschilder en diplomaat (1577-1640).
(Vertaling van Master of Shadows: The Secret Diplomatic Career of the Painter Peter Paul Rubens voor De Bezige Bij, 2009)
Citaten uit de pers
‘Mark Lamster kijkt verder dan Rubens’ talent voor het schilderen van sensuele naakten en verdiept zich in zijn minder bekende carrière als diplomaat en spion. Het resultaat is een inspirerend portret van een tijdperk dat even dramatisch en kleurrijk was als de schilderijen van Rubens.’ Ross King
‘Spannend en avontuurlijk, en toch geen fictie.’ Museumtijdschrift
Inspiratie
Tijdens het werk aan De meester van de schaduw heb ik dankbaar inspiratie geput uit deze nET eCHT media.
Leesfragment
Het stereotype beeld van de kunstenaar als een genie dat van de hand in de tand leeft is grotendeels het product van de negentiende eeuw. De kunstenaars uit de tijd van Rubens waren ambachtslieden en de meesters stonden aan het hoofd van efficiënte en winstgevende ateliers. Maar zelfs gemeten naar de maatstaven van zijn tijd was Rubens’ succes als zakenman ongehoord. In zijn hoogtijdagen verdiende hij met zijn atelier ongeveer honderd gulden per dag, een bedrag dat de schilder een jaarsalaris opleverde dat ruim vijftig keer hoger lag dan wat een modale metselaar verdiende, en dat was meer dan genoeg om niet alleen als een baron maar zelfs als een vorst te kunnen leven.15 Met dit verschil dat de meeste mannen uit die kringen zich echter niet hoefden bezighouden met zoiets banaals als de handel, laat staan met iets wat fysieke arbeid impliceerde, om aan geld te komen.
Rubens zag echter niets schandelijks in wat hij betitelde als zijn dolcissima professione.16 Hij schaamde zich er dan ook niet voor te pronken met de welvaart die zijn werk hem opleverde. Met enige regelmaat liet hij zich per luxe koets door Antwerpen rijden, tot in de puntjes gekleed en gevolgd door een hele stoet bedienden en assistenten.17 Hij had weinig vijanden, maar zelfs de mensen die zich ergerden aan zijn soms theatrale verschijning durfden hem niet te beschuldigen van luiheid. Hij stond op voor zonsopgang en zette zich bij het eerste daglicht aan het werk. Rond het middaguur at hij een lichte vegetarische lunch – hij at geen vlees, omdat zijn spijsvertering daardoor gemakkelijk van slag kon raken en hij dan zou worden weggerukt van zijn schildersezel. Na de maaltijd werkte hij door tot een uur of vijf ’s middags, waarna hij een van de Spaanse raspaarden uit zijn stal besteeg om daarmee langs de stadswallen te rijden, typisch gedrag voor een heer en niet voor een koopman. Het avondeten genoot hij samen met familie en vrienden, maar opnieuw hield Rubens zich aan tafel in. Hij dronk met mate en deed niet aan kansspelen.18
De avonden bracht hij door met zijn gezin en een hechte vriendenkring. Tot de vertrouwde gezichten in huize Rubens hoorden zijn oude schoolvriend Balthasar Moretus, de wetenschappers Jan van de Wouwer en Jan Caspar Gevaerts (in romanistische kringen beter bekend als respectievelijk Woverius en Gevartius) en de schilder van stillevens Jan ‘Fluwelen’ Brueghel, de zoon van de grote Pieter Brueghel. (Jan Brueghel dankte zijn bijnaam aan zijn delicate penseelvoering.) Rubens en Brueghel waren zo goed bevriend dat Rubens, die beter met woorden overweg kon, vaak de correspondentie van zijn vriend afhandelde. Brueghel noemde hem ook wel schertsend ‘mijn secretaris’.19 De twee meesters werkten incidenteel samen, hoogst ongebruikelijk voor kunstenaars van hun statuur. Op die vernieuwende werken schilderde Rubens de menselijke figuren en Brueghel de omringende flora (bloemen waren zijn specialiteit). Frans Snyders was ook een vriend van Rubens en een expert in het schilderen van dieren. Ook hij werkte weleens met Rubens samen. Het voordeel van deze gezamenlijke werken, los van het esthetische plezier dat ze opleverden, was dat ze tegen een extra hoge prijs konden worden verkocht, omdat het talent van meerdere meesters erin samenkwam, waardoor extra ‘toegevoegde waarde’ ontstond.
Net als tegenwoordig werden gespecialiseerde schilders van genrestukken als Brueghel en Snyders toen ook al minder hoog aangeslagen dan schilders van grote historische stukken, maar Rubens stoorde zich niet aan dat onderscheid. Sterker nog, zijn vrienden prezen doorgaans zijn gulheid en bescheidenheid, karaktertrekken waaraan zijn moeder en zijn onderwijs bij de jezuïeten zeker hadden bijgedragen. Al in het begin van zijn loopbaan vatte de kunstenaar zijn levensfilosofie fraai samen met een eenvoudig schemaatje dat hij schetste in een Antwerps gastenboek. Boven een kleine cirkel met een puntje in het midden schreef hij het Latijnse gezegde Medio Deus omnia campo (‘God is alles midden in het veld’).20 Het toonbeeld van vleselijke lust in de kunstgeschiedenis was tenminste in geestelijk opzicht een bescheiden en gematigd man. Aan zijn passie gaf hij toe in zijn werk.
De barok geldt zoals bekend niet als een tijd van bescheidenheid en datzelfde gaat op voor de meest archetypische barokke schilder, die al dat wegcijferen van zichzelf compenseerde met een weergaloos vertoon van pracht in zijn werk. Voor zover Rubens zich bewust was van de ironische ontkoppeling van zijn persoonlijke voorkeuren en de ware aard van zijn kunst, voelde hij niet de behoefte deze te rechtvaardigen.21 Een enorme, beheerste intelligentie dempte zijn hedonistische opwellingen en vormde de basis van de discipline die hem toeliet grotere, dichterbevolkte, kleurrijker, dramatischer en mooiere doeken te scheppen dan ooit tevoren. Uiteraard waren er meer van dit soort doeken, dankzij zijn goed toegeruste atelier en zijn persoonlijke werklust. Rubens maakte er geen geheim van dat hij niets zozeer verafschuwde als de zonde van de ledigheid. In een tijd waarin de pest ongenadig huishield, leidde de altijd aanwezige dreiging van de ziekte tot de overtuiging dat elke minuut kostbaar was en ten volle benut moest worden. Toen Rubens een brief ontving uit Rome waarin hij werd geïnformeerd over de dood van Adam Elsheimer, een schilder gespecialiseerd in miniatuurlandschappen op koperplaat, betreurde hij de creatieve strijd van zijn vriend die hem ‘bijna tot wanhoop’ had gedreven, ‘waardoor hij de wereld schitterende kunstwerken heeft ontzegd’.22 Rubens zelf zou niet gauw het slachtoffer worden van een gebrek aan zelfvertrouwen, maar hij was grootmoedig genoeg om voor Elsheimers weduwe als kunsthandelaar op te treden. Hij gebruikte zijn contacten en hielp haar zo de laatste resterende werken tegen een goede prijs te verkopen – zonder dat hij daarvoor commissie rekende.
In 1611 was Rubens gedwongen een nog pijnlijker sterfgeval onder ogen te zien door de dood van zijn geliefde oudere broer Filips, toen pas zevenendertig jaar oud. Hij was er kapot van. Filips was altijd zijn vertrouweling geweest en zijn dood liet Peter Paul achter als de laatste overlevende van het gezin met zeven kinderen van Jan en Maria. Als een eerbewijs aan zijn broer schilderde hij een van zijn diepst doorvoelde werken: een groepsportret met Filips zittend naast wijlen zijn leermeester Justus Lipsius en onder een buste van Seneca, de intellectuele held van hen beiden.23 Rubens schilderde ook zichzelf, terwijl hij ernstig over de schouder van zijn broer heen kijkt. In zijn blik ligt niets troostends, maar hij getuigt op zijn minst van waardering voor het soort neo-stoïcisme waarvoor Lipsius altijd had geijverd. ‘Standvastigheid’ was het woord waarmee de filosoof het meest werd geassocieerd en dat de titel vormde van zijn tweedelige overdenking van de ethiek van Seneca, een soort zelfhulpboek voor mensen die moreel verantwoord wilden leven in een turbulente wereld. Een besef van gelatenheid was essentieel voor Lipsius; de filosoof definieerde het als ‘een bewust soort lijdzaamheid tegenover alles wat de mens kan overkomen, alles kunnen verdragen zonder steunen of klagen’.24 In moeilijke tijden was het de ‘mooie, hoge boom’ waartegen de mens zijn geplaagde lichaam te rusten kon leggen. Het was de intellectuele steunpilaar die Rubens zocht toen hij rouwde om de broer die jaren daarvoor had toegegeven dat zijn hart ‘barst[te] van onrust’ om zijn zeevarende broertje.
Lipsius was een strenge man met een doorgroefd gezicht, kleine ogen en een arendsneus. Hij wierp aan het begin van de zeventiende eeuw een zware intellectuele schaduw over de Lage Landen, meer nog dan zijn voorganger Erasmus. Zijn eruditie was legendarisch.25 (Er bestaat een beroemde anekdote dat hij beweerde bepaalde passages van Tacitus, een van zijn favoriete auteurs, te kunnen opzeggen terwijl iemand een mes bij zijn buik hield en bij de eerste de beste vergissing mocht toesteken.) Lipsius’ ideeën hadden een diepgaande invloed op Rubens. Het levensverhaal van de filosoof moet hem en de andere kinderen van Jan en Maria Rubens erg hebben aangesproken, omdat het veel overeenkomsten vertoonde met de ervaringen van hun eigen familie. Lipsius had net als hun ouders de Spaanse Nederlanden moeten ontvluchten voordat hij zich weer geestelijk en lichamelijk bij de katholieke kudde kon voegen. Zijn theologische ideeën vormden een pragmatisch samengaan van klassieke eruditie en eigentijdse christelijke leerstellingen dat de klippen omzeilde die de meest fanatieke katholieken en protestanten van elkaar gescheiden hielden. Dat sloot mooi aan bij Rubens’ geliefde wetenschappelijke aanpak en zijn diepgevoelde gematigdheid. De kunstenaar liep nooit te koop met zijn geloof, ook al woonde hij plichtsgetrouw een vroege katholieke dienst bij voordat hij aan de werkdag begon. De voorzichtige toenadering van zijn ouders tot het calvinisme had bij hem tot een redelijk tolerant wereldbeeld geleid en de gewapende religieuze strijd in de Lage Landen had in zijn ogen vooral zinloze verwoestingen voortgebracht. Zijn eigen familie had daarbij de gevolgen van de religieuze richtingenstrijd aan den lijve ondervonden.
De politieke filosofie van Lipsius was al evenzeer gemodelleerd naar het klassieke voorbeeld, vooral de systemen van het Romeinse keizerrijk, een gebied waarop Lipsius een expert was. Hij stelde zich achter Seneca’s stelling dat getalenteerde individuen de plicht hadden de staat te dienen. Dit werd in die jaren als een soort vanzelfsprekendheid beschouwd, humanisten in heel Europa deelden die opvatting. Michel de Montaigne was niet alleen de grote essayist uit de voorgaande eeuw, maar hij was ook burgemeester, parlementariër en een geheim bemiddelaar tijdens de Franse hugenotenoorlogen. In zijn essay over de standvastigheid schreef Montaigne: ‘De peripatetische wijze maakt zich niet vrij van hevige gemoedsbewegingen, hij matigt ze.’26 Het was geen toeval dat Rubens, die het schilderen altijd als zijn belangrijkste roeping beschouwde, zich daarnaast ook opwierp als een pragmatisch staatsman.
Leesfragment Echtmedia.net. Copyright bij de auteur.