Scherpzinnige essays over literatuur, popcultuur en de genoegens van een rommelig leven.
(Vertaling van In Praise of Messy Lives voor De Bezige Bij, 2013)
Citaten uit de pers
‘Ik had dit al eens in het Engels gelezen, maar het blijkt geen enkel probleem de stukken nog eens in de Nederlandse vertaling, die net uit is, opnieuw tot me te nemen. Sterker nog, nieuwe dingen vallen me op.’ Marja Pruis leest. In: de Groene Amsterdammer
‘Uit Lof van het rommelige leven waait je een frisse bries tegemoet. Het boek is een verademing. Roiphe bezit niet alleen een uiterst elegante stijl, ze is ook een scherp cultuurcriticus die met merkbaar genoegen idées reçues onderuithaalt.’ Elma Drayer in Trouw
Inspiratie
Tijdens het werk aan Lof van het rommelige leven heb ik dankbaar inspiratie geput uit deze nET eCHT media.
Leesfragment
Voorwoord
Laat ik beginnen met iets wat ik me van mijn middelbare school herinner: tijdens de Franse les leerden we al snel dat het er niet toe deed wat we lazen – Camus, Sartre, Ionesco of Voltaire – het juiste antwoord op elke vraag luidde altijd: l’hypocrisie de la bourgeoisie. We waren goede leerlingen, allemaal meisjes, een zee van marineblauwe uniformen, en dan staken we onze hand op en gaven we braaf het correcte antwoord, waarop madame Camille, onze lerares Frans, ons goedkeurend toelachte. Ik vrees dat die thematische vasthoudendheid hier ook enigszins de kop opsteekt.
Op een dag vroeg een redacteur me een achtergrondstuk te schrijven over de enorme populariteit van de televisieserie Mad Men. Toen ik mijn gedachten op een rij probeerde te zetten, moest ik opeens aan rommelige levens denken. Nadat ik de televisieserie een paar dagen achter elkaar intensief had bekeken – niet per se iets wat ik kan aanraden – kreeg ik het idee dat onze conservatieve cultuur gefascineerd is door de aanblik van mensen die te veel drinken, te veel roken, naar bed gaan met mensen met wie ze niet getrouwd zijn, de benevelde glamour ervan, de stijlvolle, ouderwetse spanning en sensatie. Tijdens het schrijven van dat stuk ging ik rommeligheid als iets waardevols zien, als iets goeds, als een verloren en interessante manier van in het leven staan. Ik was al langer teleurgesteld door wat me een zeker gebrek aan verbeeldingskracht leek in de manier waarop de meeste mensen die ik ken hun leven leiden – een soort bekrompenheid en provincialiteit die heeft postgevat in vrijzinnige, progressieve kringen in New York, een cultuur waarin heilzaamheid als het hoogste goed geldt, een verhulde afkeuring van mensen die hun leven anders proberen in te richten – en nu kon ik dat gevoel van teleurstelling opeens plaatsen.
Tijdens mijn studie en promotie in de Engelse letterkunde heb ik me beziggehouden met de close reading van gedichten, en in deze essays probeer ik de buitenwereld op dezelfde manier te beschouwen. Ik wil de taal die we gebruiken uit elkaar halen om de onderliggende fantasieën, mythologieën en vooronderstellingen aan het licht te brengen. Om wat voor onderwerp het ook gaat, of ik nu schrijf over de etymologie van het woord ‘liefdesbaby’ of de seksuele preoccupaties van mannelijke Amerikaanse romanciers, telkens probeer ik een close reading te bieden van culturele verschijnselen. Hoewel ik de essays omwille van de overzichtelijkheid in verschillende delen heb ondergebracht, bestaat er tussen de culturele stukken en de stukken over boeken of persoonlijke ervaringen eigenlijk alleen een denkbeeldig onderscheid; ze raken aan elkaar, ze kruisen elkaar, lopen in elkaar over.
In een recensie van een eerder boek van mij kwam ik de kleurrijke term ‘Roiphe-haters’ tegen, en al was ik er een heel klein beetje door van mijn stuk gebracht, ik ben me ervan bewust dat er bovengemiddeld veel mensen rondlopen die mijn teksten ‘haten’, en dat ik iets bijzonders moet hebben gedaan om die haat over mezelf af te roepen, zo niet te hebben uitgelokt. Ik heb ooit gelezen dat iemand me omschreef als iemand met een ‘voorkeur voor zere plekken’ (uncomfortablist), wat zeker ook een rake typering is. Om de een of andere reden – vast iets tegendraads – leg ik bij de meest uiteenlopende onderwerpen graag de vinger op de zere plek, soms ook bij mezelf. In mijn eigen leven doe ik vaak mijn uiterste best conflicten en zelfs meningsverschillen te vermijden, dus het is wel wat vreemd dat ik in mijn essays vaak de confrontatie lijk te zoeken, waardoor mensen zich gauw ongemakkelijk en soms zelfs diep gekrenkt voelen. Het is moeilijk uit te leggen waar dat precies door komt. En al geef ik grif toe dat het op zich een weinig zinvolle of houdbare levenshouding is, toch lijk ik mijn dagen zo te vullen: als een vriendelijk persoon, die op papier fel uithaalt.
Een van mijn studenten werkte ooit aan een radioproject over schrijvers en hun ideale werkomstandigheden. Hij was heel serieus en heel slim, en ik had hem ook graag slimme en serieuze antwoorden gegeven. Alleen had ik volgens mij nog nooit ‘ideale werkomstandigheden’ gekend, of er zelfs maar over nagedacht wat die zouden kunnen zijn. Ik moest bekennen dat mijn ideale werkomstandigheden bestonden uit een deadline en het feit dat de elektriciteitsrekening moest worden betaald.
Wat Virginia Woolf eens opmerkte over romans, geldt ook voor essays en artikelen: ze worden niet ‘door onstoffelijke wezens zomaar ergens in de lucht geweven, maar [zijn] het werk van lijdende menselijke wezens en gebonden aan laag-bij-de-grondse materiële dingen zoals gezondheid en geld en de huizen waarin wij wonen’. En als ik terugkijk, kan ik me wel weer wat werkomstandigheden uit de tijd waarin ik sommige van deze essays schreef voor de geest halen: een koortsige baby, een slapeloze maand, een huwelijk dat spaak loopt. Ik vrees dat de rommeligheid van het leven niet alleen het thema van de essays vormt, maar dat de zinnen er ook op een andere manier van doortrokken zijn.
Bij het samenstellen van deze bundel ontdekte ik enigszins tot mijn verbazing dat er in deze stukken, die ik op heel verschillende momenten heb geschreven, die luchtig of juist serieus zijn, stukken die over boeken gaan of over meer algemene culturele zaken, stukken over Jane Austen of echtscheiding, een patroon te ondekken valt, thema’s die bijna obsessief terugkeren, een wereldbeeld, het soms bewust of tot in het perverse opzoeken van extremen, iets wat helemaal niet zo veraf ligt van l’hypocrisie de la bourgeoisie. Madame Camille (waar ze ook is) kan tevreden zijn.
Mijn eigen leven is op het moment dat ik dit schrijf ook tamelijk rommelig. Ik heb twee kinderen, van twee verschillende vaders; met geen van beiden woon ik samen. Het heeft me best wat moeite gekost dit niveau van rommeligheid te halen, maar het is me gelukt.
Ooit schreef ik iemand: ‘Ik ben een soort mislukt normaal persoon. Of misschien dat mijn mislukkingen de weg voor me hebben vrijgemaakt naar nog kleurrijker en schitterender mislukkingen.’ En dat lijkt me zeker ook een treffende beschrijving van mijn verhouding tot het conventionele bestaan, want dit boek is onder meer ook een lofzang op, een verdediging van en een onderzoek naar die mislukkingen.
Nadat mijn essay ‘Helden zonder glorie’ in de New York Times Book Review was verschenen, drukte de krant de volgende lezersbrief af:
Geachte redactie,
Niet alleen draagt u bij aan de totale vernietiging van de literaire cultuur, maar ook aan de ondergang van onze beschaving.
Denkt u daar maar eens over na.
John Rendeiro
Union, New Jersey
Het knipsel hangt nu in mijn werkkamer aan de muur, voor als ik eens een dag moeilijk op gang kan komen.
Leesfragment Echtmedia.net. Copyright bij de auteur.