Toen Benjamin Moser in de jaren zeventig en tachtig opgroeide in de Verenigde Staten, kende hij alleen Rembrandt en Vermeer. Inmiddels woont hij alweer ruim twee decennia in Nederland en weet hij meer van de Nederlandse schilderkunst dan vrijwel al zijn nieuwe landgenoten. Met De wereld op zijn kop heeft hij een bijzonder en persoonlijk boek over de Hollandse meesters geschreven, dat zowel Nederlandse lezers als een internationaal publiek veel te bieden heeft.
(Vertaling van The Upside-Down World: Meetings with the Dutch Masters voor De Arbeiderspers, 2023)
Citaten uit de pers
‘Pulitzer Prizewinnaar Benjamin Moser verruilde New York 22 jaar geleden voor Utrecht, in het spoor van zijn grote liefde Arthur Japin. Om Nederland beter te leren kennen dwaalde hij eindeloos door musea, en dat heeft nu een overweldigend, rijk geïllustreerd boek opgeleverd. (…) Boordevol associaties, wetenswaardigheden en observaties.’ Jan Pieter Ekker in Het Parool
‘In 2023 gidsten twee Amerikanen me door de Nederlandse kunstgeschiedenis. [Eén van hen is] sterbiograaf Benjamin Moser [die me met zijn persoonlijke essaybundel] opnieuw leerde kijken naar Fabritius en Vermeer, en me liet kennismaken met Rachel Ruysch.’ Lodewijk Verduin in De Standaard (Eindejaarslijstje 2023)
‘Voor wie denkt: o nee, de Gouden Eeuw, dat weten we nu wel, is dit boek een aangename verrassing. Moser schrijft met veel kennis van zaken en merkbaar plezier. Als een gids neemt hij je mee in de levens van al die [Hollandse meesters]. Bovendien heeft hij een goede neus voor leuke weetjes en anekdotes. (…) Nergens wordt het boek saai of pedant. De schilders komen tot leven, ook al weten we soms, zoals in het geval van Vermeer, maar heel weinig van hen af.’ Liesbeth Wytzes in EW
‘Fraaie observaties over Hollandse meesters. (…) Soepel vervlecht Moser – die eerder voor zijn biografie van Susan Sontag de Pulitzerprijs ontving – schildertechnische en biografische wetenswaardigheden met bespiegelingen over kunst en werkelijkheid.’ Elma Drayer in de Volkskrant
‘Een persoonlijk getinte beschouwing van de Nederlandse schilderkunst uit de 17e eeuw. Twintig jaar geleden verhuisde Benjamin Moser van Amerika naar Utrecht. Om Nederland beter te begrijpen dwaalde hij door musea en kwam oog in oog te staan met schilders uit de Gouden Eeuw: Rembrandt, Ter Borch, Vermeer. Hij stuitte op vragen die deze meesters ook stelden: waarom maken we kunst, en waarom hebben we haar nodig? Wie, en wat, is een kunstenaar? Hoe kan kunst helpen onszelf te zien, en hoe kan ze ons helpen anderen te zien? Bevlogen en met diepgang geschreven.’ NBD Biblion
‘Met ieder [van zijn zeventien hecht verbonden essays over laaglandse schilders uit de zeventiende en achttiende eeuw] ontsluit Moser een stukje Nederlandse geschiedenis, terloops de belangrijkste politieke, economische, sociale en culturele veranderingen van die tijd vastleggend, maar zijn blik is evengoed die van een kunsthistoricus. (…) Zijn begeestering is groot, zeker wanneer hij het werk van Rembrandt en Frans Hals bespreekt; in combinatie met zijn aangename, uitnodigende verteltrant, maakt dat hem tot een ideale museumgids. (…) Met De wereld op zijn kop schuift Moser ook op van biografie naar autobiografie – formeel gezien, althans. We krijgen wat flitsen uit zijn vroegere leven te zien, horen waarom Utrecht de ideale Nederlandse stad is om in te wonen, maar verder blijft de schrijver doorgaans op de achtergrond; een bekwame gids gaat tenslotte niet vóór, maar náást de schilderijen staan.’ Lodewijk Verduin op Tirade blog
‘Terwijl Benjamin Moser zo’n tien jaar werkte aan de biografie van Susan Sontag (waarvoor hij de Pulitzerprijs kreeg) was hij ondertussen twintig jaar bezig met het verzamelen van kennis en inzicht over de Hollandse schilders van de zeventiende eeuw. Dat wierp zijn vruchten af, te zien aan het boek dat er van is gekomen. (…) Vijfentwintig jaar geleden [verhuisde Moser] van Houston in de Verenigde Staten naar Nederland. Het vertrouwd worden met een nieuw land was voor Moser geen kleinigheid, het was zelfs ‘een verbijsterende ervaring’. Hoe hij ook zijn best deed, Nederland bleef een vreemd land voor hem. Hij kreeg een hele reeks existentiële vragen te beantwoorden, tot en met de vraag wat en wie hij eigenlijk was. (…) Moser beoefent een soort integrale kunstgeschiedenis door ook in te gaan op de receptiegeschiedenis van zijn schilders. (…) Het zoeken naar wat Benjamin Moser [te weten wilde komen na zijn ontdekking van de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw in de Nederlandse musea] is in De wereld op zijn kop onmiskenbaar terug te vinden. Dat maakt het tot een weerbarstig boek waarin verrukking en harde kritiek, verhaal en analyse, over-het-paard-getildheid en bescheidenheid worden afgewisseld met Mosers gedrevenheid.’ Carel Peeters in Vrij Nederland
‘Scherp, oorspronkelijk, doordringend. Gul maakt Benjamin Moser ons deelgenoot van zijn uitgebreide kennis. Een onmisbare gids langs de Hollandse meesters, maar meer nog een meeslepende ontdekkingstocht door een goed bevoorraad brein.’ Colm Tóibín
‘Ik heb er altijd van gedroomd te wonen in de kamers die op mijn favoriete schilderijen te zien zijn. En nu is er – eindelijk! – een boek over deze kamers, over het licht dat er binnenvalt, de mensen die er thuishoren en wier persoonlijkheid en gevoelens worden opgeroepen en in de context van hun cultuur worden geplaatst. Levendig en diepzinnig tovert Benjamin Moser ons de kunstenaars en hun schilderijen voor ogen, terwijl hij zijn eigen leven als schrijver verbindt aan essentiële inzichten over de zin en betekenis van kunst.’ Laurie Anderson
Inspiratie
Tijdens het werk aan De wereld op zijn kop heb ik dankbaar inspiratie geput uit deze nET eCHT media. Daarnaast heb ik deze vertaling mede kunnen maken dankzij een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds.
Leesfragment: Het moest zo zijn
Op mijn vijfentwintigste verhuisde ik naar Nederland. De aanleiding was een liefdesverhouding. De plek, dacht ik, was een bijkomstigheid. Mijn belangstelling voor de lokale cultuur was beperkt. Mijn drijfveren waren persoonlijk: een leven beginnen met mijn Nederlandse partner, een bestaan beginnen als schrijver. Dit begin was zo pril, zo onzeker, dat ik bijna geen tijd had om ergens anders aan te denken.
Maar toen ik dit nieuwe land begon te verkennen en mijn weg zocht naar een schrijversbestaan, stuitte ik op een heel firmament aan kunstenaars die zichzelf dezelfde vragen leken te stellen als die ik mezelf stelde. Waarom maken we kunst, en waarom hebben we haar nodig? Wie mag zichzelf een kunstenaar noemen, en wat is dat dan? Wat betekent het om talent te hebben, en hoe kun je ontwikkelen wat je hebt meegekregen? Kan een kunstenaar een navolger zijn, of is originaliteit belangrijker? Wat zijn kunstenaars verplicht aan anderen, aan de samenleving, aan zichzelf? Wat is schoonheid, en hoe verhoudt die zich tot de heersende smaak? Hoe kan kunst helpen onszelf te zien, en hoe kan ze ons helpen anderen te zien? Kan kunst in een wereld zonder religie een substituut zijn voor God? Hoe, kortom, moeten we ons leven inrichten – en moeten we het tot de laatste snik volbrengen?
Op geen van deze vragen bestonden antwoorden, althans geen bevredigende antwoorden, en dat deed me beseffen dat ik een geweldig onderwerp te pakken had. Ik had alleen geen idee dat het me uiteindelijk twintig jaar lang intensief zou bezighouden, want zo lang heeft het geduurd om dit boek te schrijven. Maar ik begon dan ook niet met het stellen van deze vragen, of met de bedoeling om een boek te schrijven. Ik begon met hetzelfde gevoel van opwinding dat ik als kind voelde wanneer ik voor het skelet van een dinosaurus stond, of toen ik voor het eerst de Steen van Rosetta zag: het prikkelende besef dat je bent beland in een ruimte vol oude en geheimzinnige voorwerpen.
Zulke ruimtes bleken ook te vinden, in de Nederlandse musea. En ze ontvouwden zich alsmaar verder: zaal na zaal, vleugel na vleugel. Het ontdekken van deze ruimtes was een van de grote openbaringen van mijn leven. Het had een vreemde uitwerking op me. Ik ontdekte dat ik me door de ruimte in deze musea kon bewegen zoals ik door een kathedraal of door een bos wandelde, en dat ik naar buiten kwam met hetzelfde gevoel als ik had na een goede nachtrust of een lang stuk hardlopen: kalmer, gelukkiger, beter gefocust. En ik had de indruk dat hier iets te vinden was wat ik moest weten.
Ik wist alleen niet wat precies. Ik wist dat er plekken bestaan waarbij je na een bezoek blij bent dat je ze hebt gezien – maar die je niet nog eens hoeft te zien. Ik wist dat er mensen bestaan van wie je het leuk vindt om ze eens te ontmoeten, met wie je een leuke avond hebt – en die je daarna, even goede vrienden, nooit meer hoeft te zien. En ik wist dat er plaatsen en mensen bestaan die onder je huid kruipen. Je wilt alles van ze te weten komen. Ze maken dat je verliefd op ze wordt.
Zo keek ik tegen de Nederlandse kunst aan. Aanvankelijk ervoer ik genot, zag ik de schoonheid van deze kunstwerken. Ik voelde dat ze iets bij me losmaakten. Ze kalmeerden me, ze stimuleerden me, op de een of andere manier kalmeerden én stimuleerden ze me. Maar ik had geen idee wat ik zag. Ik begon aantekeningen te maken, in een poging overzicht te houden. Je weet dat je met een geweldig onderwerp te maken hebt wanneer het meer vragen oproept dan antwoorden biedt, en wanneer je beseft dat het onderwerp groter wordt naarmate je er meer van te weten komt – dat hoe meer je te weten komt, hoe meer het je begint te dagen hoe weinig je weet.
Aanvankelijk geneerde ik me voor mijn onwetendheid. Ik beschouwde mezelf als een redelijk ontwikkeld persoon. Maar ik had geen idee wat ik zag. Ik had in het verleden weleens vluchtig wat werk van Rembrandt en Vermeer voorbij zien komen, en daar had ik het misschien wel bij gelaten als zij de enige grote kunstenaars waren geweest die Holland ooit had voortgebracht. Maar het verbazingwekkende aan de Hollandse kunst was juist hoe veel ervan bestond. Telkens wanneer ik een museum binnenliep, ontdekte ik weer iets bijzonders, weer een onbekende naam.
Ik wilde meer te weten komen. Ik begon te lezen. Ik bezocht zo veel mogelijk tentoonstellingen. Langzaam begon ik deze kunstenaars te leren kennen – en langzaam gebeurde er iets anders. Het proces herinnerde me aan de tekenfilms van Scooby-Doo die ik vroeger als kind op tv had gezien. In een spookhuis met een wirwar aan geheime doorgangen had de schurk bij een paar oude portretschilderijen de ogen weggesneden. Terwijl Scooby-Doo en zijn vrienden door de griezelige gangen dwaalden, begonnen de ogen op de schilderijen te bewegen.
Ik las meer, ik zag meer, en langzaam kwamen de oude schilderijen tot leven.
Ik wilde niets liever dan het plezier delen dat ik beleefde aan het vergroten van mijn kennis. Ik vond niets leuker dan vrienden en bekenden rondleiden door de Nederlandse musea, hoewel ik vreesde dat ik mogelijk blijk gaf van de geloofsijver die nieuwe bekeerlingen vaak eigen is; ik was tenslotte een vreemdeling, en een deel van mijn enthousiasme over de Hollandse kunst kwam voort uit het verlangen – soms aandoenlijk, soms gênant – van iemand die probeert vaste voet te krijgen in een nieuw land. Zo werd de kiem gelegd voor dit boek.
Het land werd vertrouwder. De jaren gingen voorbij. Al dat lezen, al dat museumbezoek en vervolgens het schrijven van de eerste teksten voor dit boek maakten me tot een beter geïnformeerde gids. Ik was feitelijk helemaal niet zo goed geïnformeerd, niet aan het begin, en niet in technische zin; ik leek het echter al snel door de algemene onwetendheid die met betrekking tot het onderwerp bestond, zelfs onder Nederlanders. Na verloop van tijd nam mijn onwetendheid op het vlak van de feiten af, want die waren bekend voor wie de moeite nam ze na te slaan. Er begonnen meer ogen te bewegen – en naarmate dat vaker gebeurde, ontdekte ik dat mijn onwetendheid van een andere aard was. Ik dacht dat ik meer te weten kwam over de kunstgeschiedenis, en er vervolgens over begon te schrijven; pas toen ik al een heel eind met dit boek gevorderd was, begon ik door te krijgen wat ik eigenlijk aan het doen was, dat ik verslag deed van een leerproces dat veel verder ging dan alleen de schilderijen aan de wand, van mijn respons op mensen die zichzelf dezelfde vragen hadden gesteld als ik mezelf stelde. Hun antwoorden waren onvolledig, tegenstrijdig en vaak beangstigend – maar ik had hun antwoorden niet nodig, het ging me om hun vragen. Ik moest begrijpen hoe ze zichzelf die gesteld hadden, want dat waren de vragen die ikzelf eerst moest formuleren voordat ik er mijn eigen antwoorden op kon vinden
Twintig jaar lang, mijn halve leven inmiddels, had ik het gevoel dat deze kunstenaars mij gidsten, mij meevoerden, door hun wereld. Maar al werd hun land me steeds vertrouwder, het was nooit mijn land – ik was en bleef een vreemdeling, iemand die de wereld waar ik vandaan kwam had ingeruild voor een ongewis bestaan in een nieuw land. Het was een verbijsterende ervaring. Een vreemdeling zijn voelde soms alsof ik ten prooi was gevallen aan dementie. Je bent nog dezelfde persoon – zelfde naam, zelfde adres, zelfde geboortedatum – maar je verleden is weggevaagd. Je weet niet waar mensen over praten of wie mensen zijn, en je begint je af te vragen wie je zelf bent. Ik liep over de klinkers op straat als de wettige vreemdeling die ik was, en moest dan vaak denken aan een metafoor die de oude schilders graag gebruikten: een kleine globe, in een handomdraai ondersteboven gezet, als toespeling op de uitdrukking dat iets ‘de wereld op zijn kop’ is. Het is wat Nederlanders nog altijd zeggen wanneer er iets onverwachts gebeurt, wanneer de gangbare loop van de dingen wordt omgekeerd: wanneer de koningin de deur openhoudt voor een eenvoudige burger, of wanneer het midden in december warm en zonnig is. Je ziet het thema ook tijdens carnaval. Het was geliefd bij schilders die lichte genrestukken afleverden.
Het is ook een treffend symbool voor wat er gebeurt wanneer je een vreemdeling wordt. Je bevindt je op een ander deel van de wereldbol. Wat eerst boven was, is opeens onder. En het mag dan een grote verrijking zijn om de wereld vanuit een ander standpunt te kunnen bezien, het is ook een groot risico. Het vraagt tijd voordat je gaat inzien dat de vragen belangrijker zijn dan de antwoorden. Aanvankelijk weet je niet waar je moet kijken. Je weet niet waar je bent, of waar je naar kijkt. Je weet zelfs niet waar je moet beginnen.
Leesfragment Echtmedia.net. Copyright bij de auteur.
De uitgever over De wereld op zijn kop
Spreekt De wereld op zijn kop je aan? Dan lees je mogelijk ook graag: