Zijn humoristische strips zijn zo uitzinnig dat je er kramp in je kaken van krijgt. Toch tekent hij net zo makkelijk bloedspannende spionagethrillers en westerns. François Boucq (1955) opereert al zijn hele leven vanuit de Noord-Franse stad Lille, maar is van alle markten thuis.
Een echte hippie is hij niet, maar wie François Boucq betitelt als een kind van de jaren zeventig overdrijft niet. Na zijn schooljaren trekt hij samen met wat anarchistisch gelijkgestemden naar de volkswijk Wazemmes in Lille. Gezamenlijk zullen ze daar de Nieuwe Maatschappij uit de grond gaan stampen, een streven dat al snel aan zijn eigen ambitie ten onder gaat. Toch kijkt François Boucq niet bitter terug op die tijd, integendeel. Hij stemde destijds gewoon zijn uitgaven af op zijn karige inkomsten en had alle tijd om zijn tekentechniek te verfijnen en lol te trappen met zijn kameraden. Een tijdlang woonde hij zelfs op een huurkamer zonder telefoon. Als er een potentiële opdrachtgever aan de lijn hing, kon de bazin van de naburige bistro desgewenst een boodschap doorgeven. Dertig jaar na dato kan Boucq daar hartelijk om lachen. De aanrommelende beginner van weleer is inmiddels een vakman van naam, bijna een geoliede productiemachine.
De geest van de beginjaren spreekt nog wel uit de korte humoristische strips uit Boucqs boekdebuut ‘De lessen van professor Boeremans’, maar het baanbrekende absurdisme uit ‘De pedagogie van het trottoir’, ‘In de binnenlanden van het alledaagse’ en ‘De tanden van de haai’ heeft de herinnering aan die beginjaren sindsdien spectaculair doen verbleken. Een humoristische strip van Boucq staat tegenwoordig garant voor vermakelijk vakwerk, met uitschieters naar de hoogste toppen van het stripfirmament. Tijdens het jarenlang voortbrengen van deze imposante stroom onzin heeft het brein van de stripmaker allesbehalve stilgezeten. Boven de tekentafel heeft Boucq een aanlokkelijke theorie ontwikkeld over wat zijn humoristische werk zo’n daverende lading geeft. De lach van zijn lezers is voor hem méér dan een vluchtig moment van vermaak. Hij betitelt de humoristische kramp bij voorkeur als een vorm van ‘mentale hygiëne’, een moment waarop het per definitie beperkte en door stereotypen vertekende blikveld van de lezer eens flink wordt opgeschoond. Bij Boucqs ontregelende grappen over marcherende, geüniformeerde kostschoolmeisjes en andere vreemde levensvormen in de stadsjungle drukt het schuddebuiken je onherroepelijk met je neus op het feit dat de wereld nóg veel groter en vreemder is dan je al dacht. Een probaat middel tegen elke vorm van hokjesdenken en andere vreugdeloze kwalen, toe te dienen in elke gewenste dosis.
Nog even terug naar de tijd dat de jonge tekenaar uit Lille op zijn huurkamer vooral met spotprenten en karikaturen aan de bak kwam. In 1975 mag hij opdraven in een radioprogramma voor een debat over strips. Onder de aanwezigen in de studio bevindt zich de levende striplegende Jijé (1914-1980). De productieve maker van ‘Jan Kordaat’ en ‘Jerry Spring’ nodigt de jonge tekenaar uit in zijn atelier, waar hij de oude meester aan het werk kan zien. Net als latere grote namen André Juillard en Christian Rossi ziet Boucq bij Jijé hoe je kunt spelen met lichtval, anatomisch correct paarden kunt tekenen, en dergelijke. De realistische strip lokt. In 1984 is het zover. De hoofdredacteur van de Franse editie van het legendarische stripblad ‘(Wordt vervolgd)’ brengt Boucq in contact met de Amerikaanse schrijver Jerome Charyn. Hij tekent Charyns magisch-realistische scenario voor ‘De vrouw van de tovenaar’ alsof hij nooit iets anders heeft gedaan dan psychologische thrillers afleveren. In 1990 volgt ‘Duivelsmond’, opnieuw een instant-klassieker op scenario van Charyn.
De samenwerking met Charyn bevredigt Boucq echter niet helemaal. De afstand tussen Charyns woonplaats New York en Lille is te groot. Bij vragen over het scenario zegt de Amerikaan hem te vaak over de ruisende intercontinentale telefoonlijn: ‘Ach, maak er maar wat van.’ Gelukkig biedt de in Frankrijk woonachtige stripscenarist en filmmaker Alejandro Jodorowsky uitkomst. Jodorowsky herkent in de lotgevallen van de Roemeense dictator Ceaucescu parallellen met de ervaringen in zijn geboorteland Chili en schrijft de tekst voor het drieluik ‘Maankop’. De gelijknamige hoofdpersoon is een onschuldig ogende ‘Elckerlijc’ die het opneemt tegen een wrede dictator. De samenwerking met de Chileense duivelskunstenaar Jodorowsky bevalt wonderwel. Samen met hem waagt Boucq zich in 2002 aan de zevendelige western ‘Bouncer’: een testcase voor zijn realistische tekentalent, die het duo onlangs vaardig tot een daverend einde bracht. Het succes van een goedlopende, traditionele stripreeks smaakt naar meer en Boucq werpt zich samen met scenarist Yves Sente op een nieuwe spionagethriller, ‘De janitor’, die tot op heden drie delen telt.
De naam Boucq is inmiddels voor veel stripliefhebbers een keurmerk voor kwaliteitsstrips. Niet voor niets ontving de stripmaker in 1998 de prestigieuze Grote Prijs van de stad Angoulême. En zijn geliefde geboortestad? Die bleef niet met lege handen achter. Want in 2004 sierde het werk van zijn befaamde inwoner een halfjaar lang prominent het straatbeeld: getuige de door Boucq ontworpen, metershoge, klaterende fontein ‘Source d’abundance’ (‘Bron des overvloeds’) op het plein voor het station Lille Flandres. Een eerbetoon aan de Noord-Franse stad van zijn beroemde zoon, wiens artistieke bron nooit droogstaat.
gepubliceerd in Stripgids 23 (2011)
5 x François Boucq
Fré Vandermugge: 4 delen
(Casterman, 1996-heden)
Zijn naam is klein, maar zijn daden benne groot (vindt hij zelf). Verzekeringsagent Fré Vandermugge slaat zich door het harde bestaan in een letterlijk genomen stadsjungle. Immer gehuld in opzichtig pak-met-luipaardmotief biedt hij dapper het hoofd aan kannibalen, dinosaurussen en andere onverzekerde roofdieren. Jacques Tati meets René Magritte van de bovenste plank.
Duivelsmond
(op scenario van Jerome Charyn; Casterman, 1990)
Na ‘De vrouw van de tovenaar’ tweede project samen met de Amerikaanse thrillerschrijver Jerome Charyn. Groots opgezet portret van een Russische wees met hazenlip die tijdens de Koude Oorlog door de KGB wordt gerekruteerd. Geplaagd door gewetenswroeging belandt hij in het hol van de leeuw, in New York, waar deze psychologische thriller tot een daverende climax komt.
Bouncer: 7 delen
(op scenario van Alejandro Jodorowsky; Oog & Blik, 2002-2010)
Helemaal aan het begin van zijn filmcarrière, in 1970, maakt de Chileense filmmaker/stripscenarist Jodorowsky de van-god-los-western ‘El Topo’. Dik dertig jaar na deze cultklassieker keert hij samen met Boucq terug naar het geijkte genre. Met de eenarmige Bouncer blijkt de Blueberry-achtige stripheld met ruwe bolster en blanke pit nóg een tandje ruwer te kunnen. Boucq leeft zich uit met adembenemende panorama’s van Death Valley en omstreken.
De janitor: 3 delen
(op scenario van Yves Sente; Dargaud, 2007-heden)
Terugkeer naar de spionagethriller na ‘Duivelsmond’. Dit keer staan vuile zaakjes van het Vaticaan centraal. Op traditioneel albumformaat van 48 pagina’s per deel roept scenarist Sente de Vaticaan-agent Vince tot leven, die zich bij zijn under cover-operaties allerminst een koorknaap toont. Als een James Bond in priesterhemd heeft hij – hoe eigentijds – tussen het flitsende actiewerk door volop oog voor passerend vrouwelijk schoon.
Magere Hein en Lau Tse: 4 delen
(Casterman, 1996-heden)
De klassieke gestalten van Pietje de Dood en de Chinese wijsgeer herleven. Als ascetisch skelet en zinnelijk zwijn tonen zij in dolkomische korte strips dat humor altijd nog een tikje universeler kan. Bonusprijs voor wie het mannetje van het vrouwtje kan onderscheiden.